Job
39
: 4
t/m 7
"Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden? Zult gij de maanden tellen, [die] zij vervullen, en
weet gij den tijd van haar baren? Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen? Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder tot dezelve" (Statenvertaling)
Bepaal jij wanneer de berggeiten werpen en de hinden moeten kalven? Tel jij de maanden dat ze drachtig zijn en ken jij de tijd dat hun jongen worden geboren? Ze krommen zich, beginnen te persen en brengen hun jong ter wereld. Dat groeit op en wordt sterk, trekt eropuit, het veld in, en keert niet meer naar zijn moeder terug. (Groot Nieuws vertaling)
|