hoofdmenu | Zoek op Categorie | Zoek op Trefwoord | Nieuw | Zoeken | Bijbel

 

Bekijken Bijbelteksten

Trefwoord 
Wijzigen
Geboden (Waarom wordt iedere zondag de 10 geboden voorgelezen?)

Categorie
Verschillen in bijbeluitleg
Kerk

Toelichting

Waarom iedere zondag de wet voorlezen? 

VRAAG

Toen ik Galaten 5 aan het lezen was kwam ik in vers 4 het volgende tegen: "Als u probeert door God als een rechtvaardige te worden aangenomen door de wet na te leven, bent u van Christus losgemaakt en hebt u Gods genade verspeeld." In Romeinen 6 vers 14 een vergelijkbaar iets :"De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade." Als ik deze teksten lees kom ik tot de overtuiging dat we alleen door Christus behouden kunnen worden. Waarom wordt er dan in de kerk nog steeds elke zondag de wet voorgelezen en wordt er op gehamerd deze strikt te houden? Is het dan niet zo dat er een sluier over ons hart komt telkens als de wet voorgelezen wordt en ons dat het zicht op Christus ontneemt, zoals in 2Kor. 3:14-15 staat? Dit houdt me toch wel bezig. Ik hoop dat u hierop een bevredigend antwoord heeft. 

ANTWOORD

Je stelt een belangrijk punt aan de orde, dat niet tot de meest eenvoudige gedeelten van de belijdenis van de kerk behoort. Graag wil ik proberen, enkele lijnen te trekken.

Daarvoor is het nodig dat we nauwkeurig nagaan in welk verband de woorden staan, die Paulus noemt. Ik wil daartoe de situatie tekenen waarin de kerk in zijn dagen verkeerde. Deze verkeerde nog in een pril bestaan. Gemeenten werden gesticht en verkeerden in de fase van opbouw. Naast die gemeenten stonden de synagogen met hun eeuwenlange tradities en uitleg van de Bijbel.  Het was dan ook niet eenvoudig daarnaast een plaats in te nemen. Toch gebeurde dat. Paulus heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. En op één punt was er een fundamentele tegenstelling, namelijk ten aanzien van deze vraag: worden we zalig door eigen verdienste of door de genade, die Christus heeft verworven? Voor Paulus was het duidelijk: alleen door de genade, die Christus heeft verworven. Dat is tot rijke troost. Wij kunnen immers niet in volmaaktheid de wet naleven en zo de zaligheid verdienen. De Heere Jezus leefde wel in volmaaktheid naar Gods wil en kon zo de vergeving van de zonden mogelijk maken.

Maar nu: in de gemeente van de Galaten en de Romeinen kwamen mensen, die zeiden: "Ja, dat is wel waar, maar... je moet je ook laten besnijden. Anders kun je niet zalig worden." Die besnijdenis plaatsten ze dus op hetzelfde niveau als het werk van de Heere Jezus. Misschien zelfs wel wat hoger. Daar gaat Paulus scherp, ja zelfs hartstochtelijk, tegen in. Hij voelt het aan: hier is het hart van het evangelie in het geding. Je wordt zalig door het verzoenend werk van de Middelaar – of niet! Daarbij letten we er op dat het vooral ging om de besnijdenis. De andere geboden van God (over het stelen of liegen bijvoorbeeld) worden door die tegenstanders helemaal niet genoemd.

Dat brengt me tot het volgende: als we in Galaten 5 over "de wet" lezen, lopen we het gevaar, dat we op de klank af, aan de Tien Geboden denken. Dat is hier niet direct aan de orde, het gaat in dit hoofdstuk over de besnijdenis. Romeinen 6 heeft een wat andere spits. Paulus kwam mensen tegen, die zeiden: "Je kunt best wel zondigen, want dat is toch maar tegen de wet. En je kunt nu eenmaal niet aan de geboden van God voldoen, dus dat moet je dan ook maar niet proberen." Paulus betoogt dan: "Als je dat zegt. dan laat je je door de wet verleiden tot zonde." Dan maak je misbruik van die wet, want als je door genade leeft, dan denk je niet zo gemakzuchtig.

Hiermee wil ik zeggen, dat deze woorden van Paulus (trouwens alles wat hij schrijft) helemaal geen tegenstelling oproepen tussen Christus en de wet, die God aan Israël gaf. Het gaat om de tegenstelling: leef ik uit de genade van de Heere Jezus of wil ik door mijn eigen vroomheid de zaligheid verdienen? Maar in beide situaties is de wet aanwezig. Als ik uit genade wil leven, zijn de geboden mijn onderwijs, hoe ik uit dankbaarheid daarnaar zal leven en als ik het zelf wil doen, ben ik krampachtig bezig iets te presteren.

Daar verwijst Paulus ook naar in 2 Korinthe 3: het deksel op het hart houdt in, dat je de werkheiligheid boven de verdienste van Christus stelt en dat je dat doet door een soort geestelijke bewustzijnsvernauwing. We weten intussen: in de praktijk van het geestelijk leven lopen deze lijnen soms door elkaar heen. En soms is er ook een eenzijdigheid in het kerkelijk leven, waarbij de nadruk op de werkheiligheid gaat vallen. Dat moeten we maar in alle eerlijkheid onder ogen zien. Dat betekent echter niet, dat er ‘in de kerk’ altijd op gehamerd wordt, om de wet strikt na te leven. Ik geloof dat dit wat te generaliserend is. Overigens: in de andere brieven (bijvoorbeeld in die aan de gemeente van Efeze) spreekt Paulus indringend over de levensheiliging met bewoordingen, waarin de Tien Geboden duidelijk herkenbaar zijn.

Het gaat intussen duidelijk om de functie van de wet (daarbij denk ik niet uitsluitend aan de Tien Geboden maar aan al de geboden en beloften in de Bijbel), en niet om die geboden zelf. 
Dat betekent, dat de Wetslezing een volkomen wettige plaats heeft in de eredienst. Als ik de dingen in bijbels licht zie, dan benemen ze mij niet het zicht op Christus. Integendeel: ik kom tot de ontdekking dat ik de geboden van God nooit kan naleven en zo dus ook niet kan zalig worden. En wat is het dan een onuitsprekelijk wonder, dat ik met die nood de toevlucht kan nemen tot Christus. Hij heeft Gods wet wel volkomen nageleefd en zo kan ik de vruchten plukken van Zijn werk: vergeving van de zonden en het eeuwige leven. Daarom ervaar ik het altijd als een vreugde in de kerkdiensten regelmatig de Wet te lezen, want ik mag deze dan beginnen met deze woorden: "Ik ben de Heere, uw God, die u uit het diensthuis heb uitgeleid." Zo kan de psalmist zingen: "Hoe lief heb ik Uw wet", een belijdenis, die Christus heeft overgenomen en ons heeft voorgezongen.

Ik hoop van harte dat je er zo de vreugde aan beleeft.

Ds. W. Arkeraats
 

Bron : http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/17956 

Laat de Geest je vernieuwen volgens Gods wet

Bijna elke zondagmorgen lezen we in de kerk de Tien Geboden. Soms aan het begin, tegenwoordig vaak aan het einde van de dienst. Is dat wel goed? Moet de christelijke kerk wel elke week die wet van God voorlezen? 

Over de wet van het Oude Verbond. Dat oude verbond is verouderd nu Christus gekomen is (Hebr.8:13). Verouderd, voorbij. Christus is het einde van de wet (Rom.10:4 NBG’51). U bent niet onder de wet, maar onder de genade (Rom.6:14). Niet de wet, maar Christus.

Paulus moest de Galaten en ook de Romeinen daar dringend voor waarschuwen: niet onder de wet gaan staan, maar blijven in Christus. Zo’n waarschuwing kan ook voor ons nodig zijn.

Het is een bijbelse tegenstelling: ‘niet de wet, maar Christus’ en je kunt als christen aan de verkeerde kant terechtkomen. Ook een gereformeerde kerk loopt dat gevaar.

Maar wat is precies die tegenstelling?

Het gaat hierom: wat is voor een mens de weg naar God? Hoe kun je bij God komen

En ook: hoe blijf je bij God? Anders gezegd: wat is het nou om christen te zijn?

Hoe word je christen, hoe blijf je het?

Op die punt is er die tegenstelling: niet de wet, maar Jezus Christus.

Zo schrijft Paulus het in Galaten 2: niemand wordt als rechtvaardige aangenomen door de wet na te leven, maar door het geloof in Jezus Christus. 

Je kunt het niet zelf verdienen om bij God te komen.

Je kunt het ook niet zelf vasthouden door een stuk inzet voor God.

 

Dat betekent dus ook dat christen-zijn niet vooral draait om ‘je aan regels houden’. 

Je leven als christen moet niet onder een druk staan van ‘maar je moet toch wel....’!

Leven onder een druk van het moeten, dat is geen christen-zijn.

Dat is wat Paulus noemt: de vloek van de wet.

De hele tijd die druk op je: je doet het toch nooit goed genoeg.

En natuurlijk is er dan wel vergeving van zonden, gelukkig wel - maar ondertussen moet jij wel je best doen om voor God te leven. Je bent toch christen. Je moet toch dankbaar zijn voor die vergeving....!

 

De evangelischen trekken die tegenstelling vaak verder door.  Zij maken ervan: als je in Christus gelooft en zo bij God hoort, ben je geen zondaar meer. Je doet nog wel dingen verkeerd, maar ten diepste maakt dat voor God niet meer uit. Je bent voor God geen zondaar die vergeving nodig heeft, je bent alleen maar heilig in Christus. Je zonde zijn vergeven. Dat is achter de rug. Je bent uit het oude leven overgestapt in het nieuwe. Je bent geen zondaar meer. Je hoeft geen schuldgevoel meer te hebben. Sterker nog (zeggen ze): als je je schuldig voelt tegenover God, is dat een bewijs dat je niet echt de vrijheid in Christus kent.

 

Dat is niet wat de bijbel erover zegt. Ook als je in Christus bent, vrij, zonder er zelf iets voor te doen - je blijft een zondig mens. Je blijft fouten maken en je blijft vergeving nodig hebben.

Vergeving van zonden is geen gepasseerd station.

Schuld belijden is niet iets dat je één keer doet en daarna hoeft het niet meer, want je hebt geen schuld meer bij God. Nee, het blijft steeds nodig.

De vernieuwing van je leven, het heilig-zijn-voor-God - het is waar, dat krijg je van Christus. God rekent je dat toe. In zijn ogen, volgens zijn oordeel, bén je heilig in Christus. Maar het je eigen maken van die vernieuwing is een levenslang proces. Een vallen en opstaan. En dus ook een proces van steeds weer belijden van je schuld


Het is geen tegenstelling ‘de Geest of de wet’.
Het is de Geest van Christus die je vernieuwt. Maar hij doet dat volgens Gods wet.
Met behulp van Gods wet. Met de Tien Geboden. Daarom blijven we ze lezen: kijk, zo wil de Geest je veranderen. Maar ook met alle andere aanwijzingen, in de Bergrede, in de brieven van Paulus, Petrus. Naast de Tien Geboden kunnen we die ook lezen in de kerk. Het staat op één lijn: zo wil de Geest van Christus je vernieuwen.

Bron : http://www.pauwenburg.nl/portals/0/preken%20RJV/RJV-Z44b-8.doc


Bijbelteksten
Exodus  20  : 2  t/m 17
De Tien Geboden:

Toen sprak God al deze woorden, zeggende:
1. Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
2. Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
3. Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
4. Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.
5. Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
6. Gij zult niet doodslaan.
7. Gij zult niet echtbreken.
8. Gij zult niet stelen.
9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
10.Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.
Deuteronomium  5  : 6  t/m 21
De Tien Geboden:

1. Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 2. Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is; Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
3. Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
4. Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft. Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht, en uw dienstmaagd ruste, gelijk als gij. Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult.
5. Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
6. Gij zult niet doodslaan.
7. En gij zult geen overspel doen.
8 En gij zult niet stelen.
9. En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
10.En gij zult niet begeren uws naasten vrouw; en gij zult u niet laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.
Markus  7  : 1  t/m 13  (C)

En bij Hem verzamelden zich de Farizeeën en sommigen van de schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren. En toen zij zagen dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is met ongewassen handen brood aten, berispten zij hen. Want de Farizeeën en alle Joden eten niet, als zij niet eerst grondig de handen gewassen hebben, omdat zij zich houden aan de overlevering van de ouden. En als zij van de markt komen, eten zij niet, als zij zich niet eerst gewassen hebben. En vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben om zich eraan te houden, zoals het wassen van de drinkbekers en kannen en het koperen vaatwerk en bedden. Daarna vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen Uw discipelen niet volgens de overlevering van de ouden, maar eten zij het brood met ongewassen handen? Maar Hij antwoordde hun: Terecht heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd zoals er geschreven staat:  Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan.  Maar tevergeefs eren zij Mij door leringen te onderwijzen die geboden van mensen zijn[Jesaja 7:13]   Want terwijl u het gebod van God nalaat, houdt u zich aan de overlevering van de mensen, zoals het wassen van kannen en bekers; en veel andere dergelijke dingen doet u.  En Hij zei tegen hen: U stelt op een mooie manier Gods gebod terzijde om u aan uw overlevering te houden.  Want Mozes heeft gezegd:  Eer uw vader en uw moeder [Exodus 20:12; Deuteronomium 5:16],  en:  Wie vader of moeder vervloekt, die moet zeker sterven; [Exodus 21:17; Leviticus 20:9]  maar u zegt: Als iemand tegen zijn vader of zijn moeder zegt: Het is korban (dat wil zeggen: een gave) wat u van mij had kunnen krijgen, is het met hem in orde. En u laat hem niet meer toe iets voor zijn vader of zijn moeder te doen,  en zo maakt u Gods Woord krachteloos door uw overlevering die u overgeleverd hebt; en veel van dergelijke dingen doet u. (HSV-vertaling)

In dit bijbelgedeelte wees Jezus naar een serieus probleem van de houding van de Farizeeërs tegenover Gods Woord. In de verzen 7-13 beschuldigde Hij hen ervan God tevergeefs te aanbidden, omdat zij voorschriften van mensen leerden als de basis van hun leer en niet Gods geboden. Als gevolg daarvan hadden zij Gods Woord afgewezen, want "zo maakt gij het woord Gods krachteloos". Voordat we te veel gaan neerkijken op de Farizeeërs, zouden we mogen kijken op welke manieren wij in het lichaam zelf aan soortgelijke zaken schuldig zijn.

Jesaja 7 : 13

De Heere zei: Omdat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij eren met hun lippen, maar hun hart ver van Mij houden, en hun vrees voor Mij slechts een aangeleerd gebod van mensen is.  (HSV-vertaling)

Exodus 20 : 12

Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEERE, uw God, u geeft. (HSV-vertaling)

Deuteronomium 5 : 16

Eer uw vader en uw moeder, zoals de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en opdat het u goed gaat in het land dat de HEERE, uw God, u geeft. (HSV-vertaling)

Exodus 21 : 17

En wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, moet zeker gedood worden. (HSV-vertaling)

Leviticus 20 : 9

Ja, iedereen die zijn vader of zijn moeder vervloekt, moet zeker gedood worden. Hij heeft zijn vader of zijn moeder vervloekt. Zijn bloed rust op hemzelf. (HSV-vertaling)

Bron : "Wortels van ons geloof" van Chuck en Karen Cohen


Handelingen  15  : 21
"Want Mozes heeft er van oude tijden in elke stad, die hem prediken, en hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen." (Statenvertaling)

In haast elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen. (NBV-vertaling)

   Bijbeltekst toevoegen

 


  Terug


Versie december 2009