De Tien
Woorden in christelijk perspectief
Hoe gaan christenen om met de
wetten van het Oude Testament?
De wetten uit de tijd van Mozes zijn
gegeven in het kader van het verbond bij de Sinai. Welke betekenis hebben ze
voor ons? Veel christenen beschouwen de Tien Geboden als van blijvende
geldigheid, maar menen dat de overige wetten in de Pentateuch niet meer
normatief zijn in deze tijd. Toch worden in christelijke kring ook de Tien
Geboden heel verschillend gebruikt en dus veel algemener gehanteerd dan in Ex. 20 en Deut. 5 staat.
Dat stelt ons voor de vraag welke betekenis
het Oude Testament voor de gemeente nu heeft. Het O.T. maakt deel uit van de
canon. Is dus het gezaghebbende Woord van God. Als het gaat om de verhouding
van het Oude tot het Nieuwe Testament, dan heeft Jezus gezegd dat Hij niet
gekomen is om de wet te ontbinden - ‘geen tittel of jota van de wet zal
vergaan’ (Matth. 5:18)
- maar juist om hem te vervullen. Vervullen betekent hier: op een hoger niveau
brengen. Dus niet: letterlijk zo laten, maar doordringen in de eigenlijke
bedoeling. Vervullen betekent niet ‘afschaffen’. Toch komen dan vragen op over
de toepassing van bijv. voedselwetten, wetten over de sabbat, rente, doodstraf,
enz. Hoe moeten we die toepassen?
De indeling in zedelijke,
burgerlijke en ceremoniële wetten
Volgens een gangbare methode (vooral in
reformatorische kring aangehangen) worden de oudtestamentische wetten in drie
categorieën ingedeeld, waarbij de Tien Geboden beschouwd worden als zedelijke
of morele wetten met een blijvende geldigheid.
De overige wetten worden onderverdeeld in
burgerlijke of civiele wetten, die betrekking hebben op het gewone leven
in het land Kanaän, en ceremoniële wetten, die gelden voor de tabernakel
en de eredienst. Deze beide groepen wetten zijn verouderd en behoeven niet meer
in praktijk gebracht te worden. Daarom is het onnodig dat christenen zich
houden aan de regel dat een hoek van het land niet gemaaid of geoogst mag worden
(Lev. 19:9), en ook behoeft
er geen paaslam meer geofferd te worden.
Maar nog steeds is van toepassing dat er
niet gestolen mag worden, zoals het achtste gebod van de Tien Geboden aangeeft.
En ook elders staan nog wel algemene principes, zoals ‘U zult uw naaste
liefhebben als uzelf’ (Lev. 19:18),
want die worden in het Nieuwe Testament aangehaald en bevestigd.
Deze indeling in drie soorten wetten is
gemakkelijk te hanteren en komt er in de praktijk op neer dat christenen veel
wetten in de boeken van Mozes overslaan en alleen letten op de Tien Geboden.
Bezwaren tegen deze indeling
Bovenstaande indeling wijst globaal wel een
goede richting in. Toch zijn er bezwaren:
Een eerste bezwaar is dat te gemakkelijk
een belangrijk deel van de Bijbel als ‘verouderd’ wordt beschouwd, terwijl het
ook tot de canon van de christelijke kerk behoort (2 Tim. 3:16).
Ten tweede houdt de genoemde indeling in
drie categorieën wetten in, dat in één hoofdstuk (bv. Lev. 19) zowel verouderde
als blijvende bepalingen staan. Voor ons is het nogal moeilijk om uit te maken
wat blijvend is.
Een derde bezwaar is, dat het onderscheid
tussen de categorieën zedelijk, burgerlijk en ceremonieel van buitenaf opgelegd
wordt aan de teksten en meer dan eens heel moeilijk door te voeren is. We
kunnen denken aan het gebod om een hek te maken op een plat dak (Deut. 22:8), want de
eigenaar van het huis is aansprakelijk voor de dood van iemand die van het dak
valt als er geen balustrade is. In onze maatschappij met een Arbo-wetgeving
kunnen wij dergelijke voorzorgsmaatregelen goed begrijpen, maar door de
classificatie als ‘burgerlijke wet’ behoeven wij hier niets mee te doen. Maar
zijn wij dan niet verantwoordelijk voor elkaar om leed te voorkomen?
Ten vierde kan de vraag gesteld worden of
de Tien Geboden wel in hun totaliteit een blijvende zedelijke wet vormen. Mozes
heeft het sabbatsgebod scherp omschreven en iemand die hout sprokkelt op die
rustdag wordt zelfs geëxecuteerd (Num. 15:32-36). De meeste
christenen houden nu de zondag, terwijl in de Bijbel die verschuiving niet
duidelijk aangegeven wordt. Als die verandering om inhoudelijke redenen gewenst
is (de dag van de opstanding van Jezus), gelden dan alle tien de bepalingen van
de zedelijke wetgeving nog wel?
Kortom, het onderscheid tussen zedelijke,
burgerlijke en ceremoniële wetten lijkt gemakkelijker dan het is en geeft wel
een globale richtlijn, maar verschaft in allerlei details geen bevredigende
oplossing.
Mijns inziens wordt in de Tien Geboden een
globale aanduiding gegeven, maar is het daarnaast nodig Gods bedoelingen met
alle wetten na te gaan. Al die wetten hebben blijvende aspecten.
De Tien Geboden als kernbepalingen die
nader uitgelegd worden
Het valt op dat in de Tora, de
eerste vijf bijbelboeken, de Tien Geboden nader worden uitgelegd, met name in
Deuteronomium. Er wordt, zoals het woord Tora aanduidt, een richting
gewezen. Daarbij is het opvallend dat de geboden vooral staan in het teken van
de dankbaarheid voor de weldaden die God bewezen heeft en geen op zichzelf
staande geboden zijn.
In de Bijbel zelf vindt dus uitleg en toepassing
van de tien Geboden plaats. Daarbij springt in het oog dat de oudtestamentische
wetgeving niet uitputtend en volledig is zoals de wetgeving in ons land.
Meestal komen er slechts enkele principes naar voren. De uitwerkingen van de
Tien Geboden zijn illustratief en het is de bedoeling dat de verantwoordelijke
personen de voorbeelden concreet vertalen naar de eigen levenspraktijk. Dit
brengt met zich mee dat het letten op principes, ‘de geest van de wet’ en de
achtergronden van groot belang zijn.
Het vernieuwde verbond
Het verbond van God met Israël waarin een
concrete vorm van Gods normen voor zijn volk wordt gegeven is, zo zegt het
Nieuwe Testament, in Christus vernieuwd.
De belofte van een ‘nieuw verbond’ (Jer. 31:33) werd vervuld.
Daarbij behoort ‘nieuw’ opgevat te worden als ‘vernieuwd’. Het gaat om dezelfde
God en dezelfde wet. De vernieuwing bestaat o.a. daarin dat God de ‘wet’ in de
harten van zijn volk schrijft. God eist én zorgt voor gehoorzaamheid. Het
nieuwe verbond blijft daarbij gericht aan het nageslacht van Abraham, maar is
tevens onderdeel van de messiaanse toekomst, waarin ook heidenen een plaats
krijgen. Dit vraagt om een nieuwe concrete vormgeving van de normen die God
gegeven heeft.
De blijvende waarde van de
oudtestamentische wetten
We zagen reeds dat Jezus de wet niet heeft
afgeschaft, maar naar een hoger niveau heeft gebracht. Ook Paulus spreekt over
de wet als ‘rechtvaardig, heilig en goed’ (Rom. 7:12-16). Daarbij
wijst Paulus de wet als middel om de zaligheid te verdienen af. Door het geloof
in Jezus worden Jood en heiden behouden. De wet staat bij hem in het kader van
de dankbaarheid voor de weldaden die God in Christus bewezen heeft.
Het bovenstaande brengt ons tot de
conclusie dat de wetgeving van Mozes ook in het Nieuwe Testament een
belangrijke functie heeft. Hoeveel verschil er ook is tussen het Oude en Nieuwe
Testament, er is eveneens continuïteit en op grond hiervan mogen wij de
oudtestamentische bepalingen niet zomaar afdoen als verouderd.
Wanneer wij op zoek gaan naar een goede
benadering van de oudtestamentische wetten, om hun geldigheid voor de
hedendaagse christenen te bepalen, lijkt het het beste om de wetten te
bezien als ontvouwing van achterliggende principes. Het is dan mogelijk de
wetten recht te doen in hun historische context, bijvoorbeeld als typisch
Israëlitisch, maar tegelijk recht te doen aan Gods wil die op allerlei wijzen
geopenbaard is. Daarmee wordt rekening gehouden met verschillende bedelingen,
maar ook met de continuïteit.
Uit het boek Genesis valt op te maken dat
bepaalde normen al golden voordat de wet op de Sinai wordt gegeven: de doodslag
door Kaïn, de dronkenschap door Noach, de halve leugen van Abram en zijn vrouw
en het bedrog van Jakob worden afgewezen, zonder dat er duidelijke verboden
zijn vermeld. In zijn algemeenheid kunnen we zeggen dat God gedrag van de mens
vraagt dat Hij passend vindt, gebaseerd op principes als heiligheid,
rechtvaardigheid en liefde. De vormgeving van de wetten kan in verschillende
perioden variëren, maar de mens heeft te beantwoorden aan door God gegeven
normen die een blijvende geldigheid hebben.
Uit de concrete wetten zijn beginselen af
te leiden die voor alle tijden en plaatsen gelden. Zo schrijft de wet voor om
te breken met afgoden en om de Here met een onverdeeld hart te dienen. De
oproepen geen overspel te bedrijven en niets van de ander te stelen, zijn
universeel. Israël en de christelijke gemeente zijn geroepen om deze beginselen
na te leven. Dergelijke algemene principes hebben meestal direct met het
karakter van God en zijn heiligheid te maken, met de aard van de zonde, het
thema gehoorzaamheid en de houding tegenover de naaste.
Daarbij is het van belang hoe het NT
spreekt over deze geboden. Wanneer daar een wet aangehaald wordt als
gezaghebbend voor de christenen, behoren wij dit te accepteren. Zo wordt het
verbod om overspel te plegen in het NT herhaald, maar Jezus breidt dit verbod
ook uit tot de begeerte ernaar (Mat. 5:28).
Paulus haalt in 1 Kor. 9:9 woorden aan uit
Deut. 25:4, waar staat dat een dorsende os niet gemuilband mag worden. Hier
wordt niet de status van deze wet herhaald, maar deze woorden worden toegepast
op de beloning van een arbeider in Gods koninkrijk. De apostel gebruikt deze
woorden om een principe duidelijk te maken, zonder dat de eerste toepassing
wordt ontkend. Die principes kunnen christenen in deze tijd zelf weer toepassen
op overeenkomstige, maar niet identieke situaties in verschillende verbanden.
De voorschriften in Leviticus over offers
na verontreiniging kunnen gemakkelijk afgedaan worden als ‘ceremonieel’ en dus
niet meer geldend voor christenen. Het is echter beter om ons af te vragen hoe
christenen in deze tijd onrein worden (door bepaalde zonden, door God te
ontheiligen) en hoe nu vergeving te krijgen is. De heiligheid van God blijft
van belang.
Tenslotte
God heeft als Schepper recht op
gehoorzaamheid van zijn schepselen; als de HERE, de God van het verbond, en als
de Vader van Here Jezus Christus, heeft hij recht op dankbare toewijding van
zijn kinderen. Veel vragen bleven nog openstaan zoals, hoe we de Tora in
het gesprek met het Jodendom op een goede manier ter sprake kunnen brengen en
het verschil in het houden van de geboden tussen christenen uit de volkeren en
uit Israël (vgl. Hand. 15).
Het is onze bede dat de Geest van God ons ook in deze steeds meer in de
waarheid zal leiden.
Bron : http://www.kerkenisrael.nl/voi/voi51-3c.php