hoofdmenu | Zoek op Categorie | Zoek op Trefwoord | Nieuw | Zoeken | Bijbel

 

Bekijken Bijbelteksten

Trefwoord 
Wijzigen
Tienden betalen

Categorie
Evangelische gemeenten (kenmerken)
Verschillen in bijbeluitleg

Toelichting

Zijn we als christenen verplicht een tiende van je inkomen te geven?
Als christenen zijn we niet verplicht iets te geven. God heeft een blijmoedige gever lief (2 Kolossenzen 9:7), niet een die geeft omdat het moet. Wel spoort de Schrift ons aan vrijgevig te zijn (zie o.a. 2 Kolossenzen 8), maar God legt ons geen gebod op en zeker niet het gebod om tienden te geven, zoals de Joden werd voorgeschreven in de wet. Maar dat wil niet zeggen, dat we geen tienden mogen geven.

Een interessante anecdote daarover is deze: Een gelovige zei eens tegen een evangelist: “Er zijn mensen in de stad die prediken dat we tienden moeten geven, maar dat hoeft toch niet, dat is toch wettisch? De evangelist antwoordde: “Als ik u was, zou ik me in mijn geven niet door die predikers laten inperken.”  Een ander wees in dat verband eens op Zacheüs van wie staat dat hij de helft van zijn goederen aan de armen gaf.

 

Bron : http://www.jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=1130

Geven van tienden aan de lokale gemeente
Laatst las ik dat men aan de hand van Maleachi 3:10 stelde dat we tienden behoren te geven en dat niet aan allerlei stichtingen e.d. maar aan de plaatselijke gemeente en die is dan verantwoordelijk voor welke doelen zij het weggeeft. De 'voorraadschuur' duidt namelijk op de plaatselijke gemeente, waar je je geestelijk voedsel krijgt. Is dat correct? De discussie gaat nu alleen over de voorraadkamer van Maleachi 3:10, waarbij men de toepassing maakt dat de 'Voorraadkamer' zou slaan op de plaatselijke gemeente, want daar krijgt men zijn geestelijk voedsel. We stuitten dan meteen op het verschil tussen bijbeluitleg en toepassing.

 

Toepassingen van bijbelgedeeltes

Van een toepassing geldt dat men een vergelijking gaat trekken met onze tijd. Een eerste vereiste voor een goede toepassing is dan, dat ze parallel loopt met de goede uitleg van de tekst. We mogen nooit een toepassing maken, die los staat van de uitleg. We zijn dan namelijk overgeleverd aan pure willekeur. We zullen van Maleachi 3:10 dus eerst een goede uitleg moeten geven. Maleachi houdt zijn lezers voor dat ze de Heer niet mogen beroven door de tienden niet te geven. Ze behoren de tienden aan de Heer af te staan en die te brengen in de 'voorraadkamer' opdat er spijze zij in het huis van de Heer. Kregen de Israëlieten nu hun voedsel uit deze voorraadkamer? Nee, ze moesten hun voedsel juist naar die voorraadkamer brengen. Hun voedsel kregen ze van de Heer door de opbrengst van het land. De toepassing dat de voorraadkamer slaat op de plaatselijke gemeente omdat je daar je geestelijk voedsel krijgt, klopt dus niet.

Waarvoor dienden die tienden?

Anders gezegd:  wie werd er vanuit die voorraadkamer van eten voorzien. De Schrift is daar heel duidelijk over. De eerste vermelding van geven van tienden vinden we in Genesis 14:20 waar we lezen dat Abraham aan Melchizedek de tienden gaf. Van Jakob lezen we dat hij de Heer ook de tienden zal geven (Genesis 28:22). Van een voorraadkamer is daar nog geen sprake. Als men dan een toepassing wil maken van Maleachi 3 kan men die ook maken van Genesis 14 en 28. Ook wij kunnen in aanraking komen met gelovigen die afhankelijk zijn van gaven aan wie we dan ondersteuning doen toekomen.

Een volgende tekst die het volk Israël geldt is dat alle tienden de Heer heilig zijn (Leviticus 27:30-33). Hier vinden we dat de Israëlieten niet van de tienden leven, maar dat ze de tienden van wat het land opbracht aan de Heer moesten geven. Hierop wees ik hierboven al. De vraag is nu aan wie de Heer uit zijn voorraad de tienden deed toekomen. Numeri 18:21-32 geeft daarop antwoord. Het blijkt dat de tienden voor de levieten bestemd zijn en zij moeten van hun tienden een tiende geven en die tiende van de tienden is bestemd voor Aäron (vers 28).

Waar moesten de tienden gebracht worden?

Net als de offers moesten die gebracht worden naar de plaats die de Heer verkiezen zou, dat is naar Jeruzalem (Deuteronomium 12:8-12). In Jeruzalem kunnen we moeilijk een beeld zien van de plaatselijke gemeente. In Deuteronomium 14:23-29 worden verdere aanwijzingen gegeven en daaruit blijkt dat de Israëliet zelf met zijn gezin van de tienden eten mocht op die plaats. Maar er moest bijzondere zorg gedragen worden voor de leviet, maar ook voor de wees en de weduwe. In dat gedeelte wordt echter ook gesproken over het brengen van de opbrengst in uw poorten. Dan wordt dus niet gesproken over voorraadkamer en over mijn huis zoals in Maleachi 3:10.

Welnu hoe wil men nu al deze gegevens geestelijk toepassen op de plaatselijke gemeente? Is de voorraadschuur de plaatselijke gemeente? Wat zijn de poorten van de stad dan? Wat moeten we onder het eten van de tienden in Jeruzalem verstaan? Wat moeten we aan met het geven van de tienden door de levieten aan de Hogepriester. Let wel, als men wat het maken van een toepassing 'a' zegt moet men ook 'b' zeggen. Onder de levieten mag men zeker de dienstknechten van de Heer verstaan die voor hun onderhoud van gaven afhankelijk zijn. Maar waarom mogen we deze dienstknechten niet steunen door onze tienden via goede kanalen aan hen te doen toekomen.?

Uit de vraag blijkt dat men op een voorbeeld uit het OT een leer gaat bouwen die we in het NT niet tegenkomen. Daar komt nog bij dat de plaatselijke gemeente bestaat uit alle gelovigen in de betreffende plaats en deze gemeente is in onze tijd hopeloos verdeeld. Zeker mag geen enkele kerk, kring of groep zich vereenzelvigen met de plaatselijke gemeente. Ook in dat opzicht loopt de toepassing 'vast'. Er komt nog iets bij: als iemand een toepassing zoals in de vraag bedoeld voor zichzelf maakt en daarnaar handelt dan is dat iemands persoonlijke keus, maar hier wordt een bepaalde toepassing dwingend aan de gelovigen opgelegd.

 

Bron : http://www.jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=227

 

Tienden betalen

Vooral in de evangelische gemeenten is het betalen van tienden een must. Dit soort prediking komt het meest voor bij de gemeenten waar de Word of Faith-leer en het welvaartsevangelie worden verkondigd. Er wordt dan verwezen naar de volgende tekst uit Maleachi: “Vinden jullie dat een mens God mag bestelen? Toch bestelen jullie mij, en zeggen dan: ‘Hoezo bestelen we u?” Door de tienden en de heffingen achter te houden!  (Maleachi 3:8) Hier spreekt God echter tot het volk Israël en niet tot Zijn gemeente. De tienden werden in het oude testament gebruikt om de Levieten, de priesters, van te onderhouden. Zij leefden van de tienden want zij hadden geen eigen land. De inning gebeurde waarschijnlijk ook in natura waarbij men letterlijk een tiende deel van een oogst gaf. De tienden moesten naar de voorraadkamer. Tegenwoordig geeft men geen graan meer, maar geld en dan is de gemeentekas de voorraadkamer.                                   

Dit is waarschijnlijk ook de grootste reden om mensen te verplichten hun tienden te betalen om zo de gemeente te voorzien van veel geld. Als argument haalt men vaak aan dat doordat wij onze tienden betalen, God de vensters van de hemel zal openen en ons zal zegenen, zelfs honderdvoudig. Betaal jij geen tienden, dan wordt er gezegd dat je niet alleen je eigen zegeningen tegenhoudt, maar ook die van de gemeente.

 

Er zijn ook gemeenten waar niet alleen verkondigd wordt dat je je tiende moet betalen, maar je moet ook nog eens een keer een tiende betalen van het jaarinkomen aan het begin van het jaar (je eerstelingen). Wat er vaak ook verkondigd wordt, is dat de tienden verschuldigd zijn over al uw inkomsten. Dan hebben we het dus niet alleen over loon maar ook over huursubsidie, belastingteruggaaf, ontvangen verjaardagsgeld en ga zo maar door. Wie denkt u dat daar beter van wordt? Zoals de belastingen voor de regering een melkkoe zijn, zo lijkt het wel of de tienden de melkkoe zijn voor de evangelie gemeenten zodat er een grote stroom geld de gemeente binnen komt. Wie is dan degene die werkelijk gezegend wordt? De voorgangers zitten er warmpjes bij en de mensen die al weinig hebben, worden steeds armer. Je tienden betalen doe je van het bruto bedrag, want dat heb je ontvangen. Dat er ook nog belasting vanaf gaat en je dus veel minder ontvangt maakt niet uit. Je moet bruto betalen, dan zal je ook bruto gezegend worden. Oftewel hoe meer je geeft, hoe meer je ontvangt. Is dit wel de juiste reden om te geven? Om weer meer terug te ontvangen?

 

Het gaat er vooral om hóe je geeft, met welke houding. God heeft de blijmoedige gever lief. Maar geeft u blijmoedig als u verplicht bent om tien procent te geven van uw inkomen en u daardoor zelf in de problemen komt? Dan kunnen we wel zeggen: ”God voorziet wel”, maar Hij wil ook dat we goede rentmeesters zijn, ook over onze financiën. Zou God het willen dat u Hem tien procent geeft van uw inkomen en dat uw kinderen dan amper te eten hebben? Als u bereid bent mee te doen, wordt niet verwacht dat u geeft van wat u niet hebt, maar van wat u hebt. Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn. (2 Korinthiërs.8:12-13)

 

De enige plek in het nieuwe testament waarin Jezus spreekt over het geven van tienden is in Mattheüs. Daar zegt Hij het volgende: Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. (Mattheüs 23:23). Hier spreekt Hij specifiek tegen de farizeeën en schriftgeleerden. Als we kijken naar de hele tekst waarin dit geschreven staat dan zien we dat ze hier de mantel worden uitgeveegd. Ze doen aan de buitenkant hun best om bij de mensen goed voor de dag te komen maar de gerechtigheid waar Jezus het over heeft, die willen ze niet kennen.

 

We worden wel opgeroepen om te geven. Dat zie je ook in de verkondiging van de apostelen. Paulus schrijft in één van zijn brieven dat hij er aan komt en hoopt dat de inzameling afgerond zal zijn zodat het geld naar de arme gemeente in Jeruzalem kan worden gebracht. (2 Korinthiërs 8) Geven is dus wel een bijbelse opdracht.

Weet dat het niet van jou is, maar dat je alles gekregen hebt. Ik denk dat het heel goed is om geld te geven aan goede doelen, zendelingen, mensen in rampgebieden, evangelisatie, aan armen (ook in Nederland!!) en natuurlijk ook aan de gemeente zelf. Maar geef doelbewust en met een blijmoedig hart. Als je dwangmatig en tot op de cent nauwkeurig je tienden gaat geven, dan leef je gewoon onder de wet. Onze gerechtigheid en zegeningen hangen niet af van het betalen van onze tienden, maar als je de preken in sommige kerken hoort dan begin je daar wel aan te twijfelen. Er wordt soms nog vaker over het geven van tienden gesproken als over bekering en heiliging. Het spreekwoord zegt het al: 'Waar het hart vol van is, daar stroomt de mond van over'.

 

Bron : http://www.rejoicenow.nl/page/tiende-betalen-verplicht-of-dwaalleer 

 

Oproep tot vrijgevigheid

De eerste christenen hebben kennelijk graag gegeven en ze hebben ook veel gegeven. We lezen van mensen die akkers verkochten en de opbrengst afdroegen aan de apostelen. In 2 Korinthiërs 8 lezen we van Grieks-Macedonische gelovigen die ‘ondanks hun grote armoede zeer vrijgevig waren.’ Ze gaven ‘boven vermogen’.

 

Paulus is diep onder de indruk. En hij hoopt dat nu ook de Korinthiërs gaan meedoen en gaan uitblinken in dit goede werk. Maar Paulus wil er geen bevel van maken. Het moet een zaak van het hart zijn. Dat is de stijl van het nieuwe verbond. God onderwerpt ons niet meer aan een gebod, zoals: geef 10% van je inkomen. Aan de andere kant wat mooi wat mooi was in het oude verbond, is dat ook in het nieuwe. Denk aan de bereidheid om te geven en dat mag dan best overeenkomen met die 10%. En: dat wij dan ook aan de Heer geven. Ook al komt de gave uiteindelijk ten goede aan armen of aan de mensen die speciaal in dienst van God werken. Maar nergens wordt meer gezegd: dit moet zo en dat moe zo.

 

God wil niet zien of we onze plichten vervullen, maar of we ons hart laten spreken. Is er in je hart liefde voor God, dan geef je met liefde voor ‘zijn dienst’. Is er in je hart liefde voor de broederschap en voor de naaste, dan geef je met liefde voor anderen.

 

Het gaat er niet dat we ‘moeten’ geven. Het gaat erom dat onze God van ons andere mensen maakt: en dat zijn óók mensen die kunnen geven. Het komt van binnenuit. Toch gaat het niet altijd goed. Ananias en Saffira zijn een bekend en berucht voorbeeld: geven met een bijbedoeling: eigenliefde die het wint van liefde voor God en de naaste.

 

Zoiets speelt bij de Korinthiërs niet. Het is bij hen meer dat de wil er wel is, maar de trouw of het doorzettingsvermogen ontbreekt. Het mooie plan om met een grote inzameling voor gelovigen in Jeruzalem mee te doen, zou kunnen blijven steken in goede bedoelingen. In zo’n situatie klinkt er tóch een soort opdracht: rond deze actie nu af! Geef naar vermogen. Gaat Paulus er toch weer een verplichting van maken? Nee, dat zal zijn bedoeling niet zijn. Zijn woorden klinken meer als een aanmoediging. Hij zegt: ‘Ik raad u het volgende aan.’ En zegt hij dan daarna wat ze ‘moeten’ doen? Nee, in feite brengt hij ze terug bij hun eigen bereidheid en bedoeling. Hij brengt ze terug bij hun eigen hart. Maar daarna kan het dus wel helpen om te spreken in termen van: maak het nu ook af; voer het nu ook uit.

 

Ons nieuwe leven is mooi, maar heeft nog niet een ‘monopolie-positie’ in ons hart. Er zijn bedreigingen. We raken soms van de goede lijn af. En dan is het goed dat we aangesproken worden op wat toch al in ons hart leefde.

 

Bron : Bijbels dagboek 2012 “Kracht voor elke dag”, 21 februari en 22 februari.


Bijbelteksten
Deuteronomium  12  : 8  t/m 12

U mag niet doen zoals al wat wij hier heden doen: iedereen doet wat juist is in eigen oog. Want u bent tot nu toe nog niet gekomen in de rust en in het erfelijk bezit dat de HEERE, uw God, u geven zal. Maar u zult de Jordaan oversteken en gaan wonen in het land dat de HEERE, uw God, u in erfelijk bezit geeft. Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom u, en u zult veilig wonen. Dan zal daar de plaats zijn die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de keur van uw gelofteoffers die u de HEERE belooft, en daar zult u zich verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, u, uw zonen en uw dochters, uw slaven en uw slavinnen, en de Leviet die binnen uw poorten is, want hij heeft geen aandeel of erfelijk bezit samen met u. (HSV-vertaling)

Net als de offers moesten die gebracht worden naar de plaats die de Heer verkiezen zou, dat is naar Jeruzalem. In Jeruzalem kunnen we moeilijk een beeld zien van de plaatselijke gemeente.


Maleachi  3  : 8

Zou een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u: Waarvan beroven wij U? Van de tienden en het hefoffer! (HSV-vertaling)

Vooral in de evangelische gemeenten is het betalen van tienden een must. Dit soort prediking komt het meest voor bij de gemeenten waar de Word of Faith leer en het welvaartsevangelie worden verkondigd. Er wordt dan verwezen naar deze tekst uit Maleachi.  Hier spreekt God echter tot het volk Israël en niet tot Zijn gemeente. De tienden werden in het oude testament gebruikt om de Levieten, de priesters, van te onderhouden. Zij leefden van de tienden want zij hadden geen eigen land. De inning gebeurde waarschijnlijk ook in natura waarbij men letterlijk een tiende deel van een oogst gaf. De tienden moesten naar de voorraadkamer. Tegenwoordig geeft men geen graan meer, maar geld en dan is de gemeentekas de voorraadkamer.

Dit is waarschijnlijk ook de grootste reden om mensen te verplichten hun tienden te betalen om zo de gemeente te voorzien van veel geld. Als argument haalt men vaak aan dat doordat wij onze tienden betalen, God de vensters van de hemel zal openen en ons zal zegenen, zelfs honderdvoudig. Betaal jij geen tienden, dan wordt er gezegd dat je niet alleen je eigen zegeningen tegenhoudt, maar ook die van de gemeente.

 

Er zijn ook gemeenten waar niet alleen verkondigd wordt dat je je tiende moet betalen, maar je moet ook nog eens een keer een tiende betalen van het jaarinkomen aan het begin van het jaar (je eerstelingen). Wat er vaak ook verkondigd wordt, is dat de tienden verschuldigd zijn over al uw inkomsten. Dan hebben we het dus niet alleen over loon maar ook over huursubsidie, belastingteruggaaf, ontvangen verjaardagsgeld en ga zo maar door. Wie denkt u dat daar beter van wordt? Zoals de belastingen voor de regering een melkkoe zijn, zo lijkt het wel of de tienden de melkkoe zijn voor de evangelie gemeenten zodat er een grote stroom geld de gemeente binnen komt. Wie is dan degene die werkelijk gezegend wordt? De voorgangers zitten er warmpjes bij en de mensen die al weinig hebben, worden steeds armer.

 

Bron : http://www.rejoicenow.nl/page/tiende-betalen-verplicht-of-dwaalleer


2 Korinthiers  8  : 1  t/m 15

Verder maken wij u bekend, broeders, de genade van God die in de gemeenten van Macedonië gegeven is, namelijk dat te midden van veel beproeving door verdrukking, de overvloed van hun blijdschap en hun buitengewoon diepe armoede in overvloedige mate geleid hebben tot de rijkdom van hun vrijgevigheid. Want, zo getuig ik, zij gaven naar vermogen, ja, boven vermogen, en uit eigen beweging; en zij smeekten ons met veel aandrang dat wij hun genadegave en aandeel in het dienstbetoon aan de heiligen zouden aannemen. En zij deden niet alleen zoals wij gehoopt hadden, maar zij gaven zich eerst aan de Heere en daarna aan ons, door de wil van God. Zo hebben wij dan Titus aangespoord dat hij, zoals hij eerder begonnen was, nu ook de inzameling van deze genadegave bij u zou voltooien.  Zo dan, zoals u in alles overvloedig bent, in geloof, en in woord, en in kennis, en met alle inzet, en in uw liefde tot ons, wees zo ook in deze genadegave overvloedig. Ik zeg dit niet als bevel, maar om door de inzet van anderen ook de oprechtheid van uw liefde te beproeven. Want u kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden.  Ik geef hierin dan ook slechts mijn mening, want dat is nuttig voor u, die niet alleen met het doen, maar ook met het willen reeds een jaar geleden begonnen bent. Voltooi echter nu ook het doen, opdat, zoals de bereidwilligheid er was, zo ook de voltooiing er zal zijn, overeenkomstig wat u hebt. Want als de bereidwilligheid aanwezig is, dan is iemand welgevallig overeenkomstig wat hij heeft, niet overeenkomstig wat hij niet heeft.  Het is namelijk niet de bedoeling dat anderen verlichting hebben, en u verdrukking;  maar uit het oogpunt van gelijkheid is er op dit moment uw overvloed om wat hun ontbreekt aan te vullen, opdat ook hun overvloed er is om wat u ontbreekt aan te vullen, opdat er gelijkheid zal zijn, zoals geschreven staat: Wie veel had verzameld, had niet over; en wie weinig had verzameld, had niet te weinig. (HSV-vertaling)

 

Broeders en zusters, wij willen u niet onthouden wat Gods genade tot stand heeft gebracht in de gemeenten van Macedonië: ze zijn door ellende zwaar op de proef gesteld, maar vervuld van een overstelpende vreugde en ondanks hun grote armoede zeer vrijgevig. Ik verzeker u dat ze naar vermogen hebben gegeven, ja, zelfs boven hun vermogen. Uit eigen beweging hebben ze ons dringend verzocht mee te mogen doen aan de collecte, waarmee de heiligen in Jeruzalem zullen worden ondersteund. En ze gaven aanzienlijk meer dan we hadden verwacht: door Gods wil gaven ze zichzelf in de eerste plaats aan de Heer, en vervolgens ook aan ons. We hebben er dan ook bij Titus op aangedrongen dat hij dit goede werk, waarmee hij al bij u begonnen is, voltooit.  U blinkt in alles uit: in geloof, in kennis en welsprekendheid, in inzet op elk gebied, in de liefde die wij in u hebben gewekt ? blink dus ook uit in dit goede werk. Ik zeg dit niet als een bevel; door op de inzet van anderen te wijzen wil ik nagaan of uw liefde oprecht is. Tenslotte kent u de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden. In uw eigen belang raad ik u het volgende aan. U hebt al een jaar geleden uw goede bedoelingen getoond door met de collecte een begin te maken. Rond deze nu met dezelfde inzet af als waarmee u begonnen bent, dan blijft het niet bij goede bedoelingen. Dus geef naar vermogen. Als u bereid bent mee te doen, wordt niet verwacht dat u geeft van wat u niet hebt, maar van wat u hebt. Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn.  Op dit moment lenigt u met uw overvloed de nood van de heiligen in Jeruzalem, zodat zij later met hun overvloed uw nood kunnen lenigen. Zo is er evenwicht, zoals ook geschreven staat: "Hij die meer had, had niet te veel; hij die minder had, had niet te weinig." (NBV-vertaling)

 

Oproep tot vrijgevigheid

De eerste christenen hebben kennelijk graag gegeven en ze hebben ook veel gegeven. We lezen van mensen die akkers verkochten en de opbrengst afdroegen aan de apostelen. In 2 Korinthiërs 8 lezen we van Grieks-Macedonische gelovigen die 'ondanks hun grote armoede zeer vrijgevig waren.' Ze gaven 'boven vermogen'.

 

Paulus is diep onder de indruk. En hij hoopt dat nu ook de Korinthiërs gaan meedoen en gaan uitblinken in dit goede werk. Maar Paulus wil er geen bevel van maken. Het moet een zaak van het hart zijn. Dat is de stijl van het nieuwe verbond. God onderwerpt ons niet meer aan een gebod, zoals: geef 10% van je inkomen. Aan de andere kant wat mooi wat mooi was in het oude verbond, is dat ook in het nieuwe. Denk aan de bereidheid om te geven en dat mag dan best overeenkomen met die 10%. En: dat wij dan ook aan de Heer geven. Ook al komt de gave uiteindelijk ten goede aan armen of aan de mensen die speciaal in dienst van God werken. Maar nergens wordt meer gezegd: dit moet zo en dat moe zo.

 

God wil niet zien of we onze plichten vervullen, maar of we ons hart laten spreken. Is er in je hart liefde voor God, dan geef je met liefde voor 'zijn dienst'. Is er in je hart liefde voor de broederschap en voor de naaste, dan geef je met liefde voor anderen.

 

Het gaat er niet dat we ‘moeten’ geven. Het gaat erom dat onze God van ons andere mensen maakt: en dat zijn óók mensen die kunnen geven. Het komt van binnenuit. Toch gaat het niet altijd goed. Ananias en Saffira zijn een bekend en berucht voorbeeld: geven met een bijbedoeling: eigenliefde die het wint van liefde voor God en de naaste.

 

Zoiets speelt bij de Korinthiërs niet. Het is bij hen meer dat de wil er wel is, maar de trouw of het doorzettingsvermogen ontbreekt. Het mooie plan om met een grote inzameling voor gelovigen in Jeruzalem mee te doen, zou kunnen blijven steken in goede bedoelingen. In zo’n situatie klinkt er tóch een soort opdracht: rond deze actie nu af! Geef naar vermogen. Gaat Paulus er toch weer een verplichting van maken? Nee, dat zal zijn bedoeling niet zijn. Zijn woorden klinken meer als een aanmoediging. Hij zegt: ‘Ik raad u het volgende aan.’ En zegt hij dan daarna wat ze ‘moeten’ doen? Nee, in feite brengt hij ze terug bij hun eigen bereidheid en bedoeling. Hij brengt ze terug bij hun eigen hart. Maar daarna kan het dus wel helpen om te spreken in termen van: maak het nu ook af; voer het nu ook uit.

 

Ons nieuwe leven is mooi, maar heeft nog niet een ‘monopolie-positie’ in ons hart. Er zijn bedreigingen. We raken soms van de goede lijn af. En dan is het goed dat we aangesproken worden op wat toch al in ons hart leefde.

 

Bron : Bijbels dagboek 2012 "Kracht voor elke dag", 21 februari en 22 februari.


   Bijbeltekst toevoegen

 


  Terug


Versie december 2009