hoofdmenu | Zoek op Categorie | Zoek op Trefwoord | Nieuw | Zoeken | Bijbel

 

Bekijken Bijbelteksten

Trefwoord 
Wijzigen
Joden (Waarom wijzen Joden de Messias af?)

Categorie
OP ZOEK NAAR GOD

Toelichting

De verhouding tussen het Joodse volk en de gemeente van Christus

In Romeinen 9-11 stelt de apostel Paulus deze relatie duidelijk aan de orde. In heel deze brief maakt hij duidelijk, dat het Joodse volk niet naar de kerk - naar ons christenen - moet komen. Maar juist precies tegenovergesteld: Wij niet-joden, heidenen, mogen er ook bij horen, bij de God van Israël en bij zijn Messias. Wij mogen met Israël delen in dezelfde beloften en geboden.

 

Nu leefde de vraag in de gemeente van Rome, die vooral bestond uit gelovigen uit de heidenen, maar waar ook veel Joden woonden: ‘Hoe zit dit dan?’ Het merendeel van Zijn volk heeft Jezus als de Messias en als Gods Zoon afgewezen, en Zijn boodschap eveneens. Zij hebben Hem gekruisigd. Is Gods werk nu mislukt? En heeft Hij Zijn volk Zijn eerstgeboren zoon, nu voorgoed verstoten?

 

Vandaar dat Paulus in deze brief de plaats van het Joodse volk en van de niet-joden uitvoerig aan de orde stelt. Paulus is daar zelf heel persoonlijk bij betrokken. Hij is één van hen. God heeft Zijn volk bijzonder bevoorrecht boven alle andere volken. Deze bevoorrechting berust op Zijn verkiezing. In Romeinen 9:4-5 noemt Paulus die voorrechten op. De belangrijkste is: ‘en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat (vers 5). Deze voorrechten blijven bestaan. Zij zijn na de komst van Christus geen verleden tijd.

 

Wat is nu Israëls roeping?

Om er te zijn voor de volken. Als Gods eerstgeboren zoon heeft het deze opdracht. Om Zijn naam te verheerlijken en om Zijn tora (geboden) voor te leven, om de volken jaloers te maken op zijn Messias en Zijn heilbrengende gerechtigheid voor allen, die in Hem geloven. In Abraham, in Israël en in zijn Messias worden alle volken van de aarde gezegend. Maar Israël heeft deze roeping niet verstaan. Het vertrouwde meer op zichzelf en op andere goden. Het beklemtoonde meer de eigen identiteit door de besnijdenis en andere wetten (spijswetten o.a.). Daardoor bleef het op zichzelf. Het vertrouwde meer op eigen gerechtigheid dan op toegerekende gerechtigheid van de Messias, Jezus Christus.

 

De Olijfboom 

Israël had een edele olijfboom te zijn met vruchten voor zichzelf en voor de volken (Rom. 11:16-18). Maar er zijn takken afgehouwen (Rom. 11:17) Israël heeft zich verhard. God zelf heeft Zijn volk verhard (Rom. 9:18). Hij heeft ze met blindheid geslagen. Zo is Israël alle eeuwen een toonbeeld van Zijn gestrengheid, van Zijn oordeel (Rom. 11:22). Is nu Gods heilsplan via Abraham, Israël en zijn Messias mislukt? Is Hij ontrouw geworden aan Zijn eigen beloften, aan Abraham gegeven? (Genesis 12:2-3) Volstrekt niet! Ook in zijn ongeloof en verharding blijft Israël Gods heilsplan met de volken dienen. Het blijft onderwerp, het subject van Zijn zending: dat ook alle volken mogen delen in het heil van Israëls Messias. Zonder dat het zich daarvan bewust is.

 

Doordat Israël gevallen is en zijn Messias verworpen heeft en dat nog steeds doet (Romeinen 11:15), is God naar de volken gegaan. Ook naar de Palestijnen en Arabieren. Niet-natuurlijke takken, takken van een wilde olijfboom, worden geënt in de edele, vette olijfboom Israël (Romeinen 11:17). De volken mogen in de weg van bekering en geloof delen in de zegeningen van Gods verbond met Israël. Dat is geen verdienste maar ontferming, verkiezing (Rom. 11:22). God laat de volken en ons niet in de dienst van onze eigen goden, zonder Hem, zonder Christus, zonder hoop. Maar in Christus verzoent Hij de volken en ons met Zichzelf en behoudt Hij de volken en ons van de toorn. De volken en ook wij hebben te leven van de heilbrengende gerechtigheid van Christus. Hij immers heeft Gods tora (wet) volkomen gehoorzaamd. Het leven uit deze geschonken gerechtigheid houdt ook in, dat wij tegenover elkaar recht doen en ruimte geven (Romeinen 3:9-26), in de weg van het gelovig vertrouwen op Hem (Romeinen 9:30-33). Zo zijn de volken en wij toonbeelden van Gods ontferming (Romeinen 11:22). Maar dit betekent niet dat Hij Zijn volk helemaal en voorgoed verhard en verstoten heeft (Rom. 11:1). God blijft trouw aan Zijn verbond met Zijn volk. Israël is en blijft Zijn volk.

 

Vervangingsleer

Dat Hij Zijn volk verstoten heeft, is door de christelijke kerk de eeuwen door wel gedacht en in praktijk gebracht. Deze vervangingsleer was en is nog springlevend. Met name ook bij Arabische en Palestijnse christenen. Men stelt dan: ‘Omdat het Joodse volk Gods Zoon heeft vermoord aan het kruis, daarom is de gemeente, is de kerk in de plaats van Israël gekomen. Alle heilsbeloften voor Israël gelden voor de kerk. Dat geldt ook voor de landbelofte. De kerk is nu Gods volk.’ Het Joodse volk werd en wordt als bestaande, levende werkelijkheid afgeschreven. Het heeft onmenselijk zwaar onder dit alles geleden, en nog.

 

Messias belijdende Joden

Paulus zegt in Romeinen 9-11 juist het tegenovergestelde. God is met Zijn volk doorgegaan en Hij doet dat nog. Paulus zelf is daar een levend bewijs van (Romeinen 11:1-6). Ook hij heeft zijn Messias, Jezus Christus, mogen omhelzen - en hij is niet de enige. De eeuwen door zijn er, die Jezus van Nazareth erkennen als hun Messias en verlosser: de Messias-belijdende Joden. Zij in het bijzonder vervullen nu Israëls blijvende roeping om van God en Messias te getuigen en Zijn dienst voor te leven. Paulus noemt ze een rest, een overblijfsel, en ook eerstelingen (Romeinen 11:15,16). Juist deze woorden onderstrepen: het gaat om meer, om het geheel, om de volle oogst. Er komt een einde aan de verharding en verwerping van de Messias.

 

Geheimenis

Paulus spreekt hier van een musterion, een geheimenis, verborgenheid (Romeinen 11:25,26). Hij wil niet dat deze verborgenheid ons, gelovigen uit de volken, onbekend is: nl. ‘dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden.’ Deze verharding is voor Paulus een blijvend verdriet (Romeinen 9:2). Maar de verharding is niet totaal en ook niet blijvend: ‘Totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan’, d.w.z. Wanneer de volken zijn toegebracht tot Israëls God en Zijn Messias. Wanneer aan de eeuwenlange pelgrimage van de volken naar Jeruzalem een einde gekomen is. Wanneer de gelovigen uit de volken zijn toegebracht en de volle oogst is binnengehaald. En alzo zal geheel Israël zalig worden. De Heere handelt wonderlijk. De achterstand wordt ingehaald. Er vindt een ‘inhaalslag’ plaats. God begon met Abraham, Israël en zijn nakomelingen en Christus. Via de omweg van de volken keert Hij terug tot Israël (Romeinen 11:22-25). Israël is een volk met toekomst!

 

De gang van het evangelie, de geschiedenis van Gods zending onder de volken, het vergaderen van Christus gemeente is onlosmakelijk verbonden met Gods weg met Israël. Met het geheim: ‘en alzo zal geheel Israël zalig worden.’ Worden dan alle Joden hoofd voor hoofd zalig, behouden in de Messias? Geheel Israël, dat is Israël, niet langer meer verhard. De volle oogst in vergelijking met de eerstelingen. De volheid vergeleken met de vermindering, de rest en het overblijfsel (Romeinen 11:12). God zal zich over Zijn verbondsvolk ontfermen. De verharding en verblinding neemt Hij weg. Zoals Hij dat nu al eeuwen doet bij ‘de eerstelingen’ en ‘de rest’. In de weg van het geloof, zoals ook voor de volken, zullen zij Jezus aannemen als Messias en Verlosser van goddeloosheid en zonden. Door Zijn Geest neemt God het ongeloof weg. Zij worden in hun eigen olijfboom geënt (Romeimen 11:24).

 

Wat is van deze toekomst nog te zien? Beslissend zijn Gods trouw en ontferming. Voor Hem is niets te wonderlijk. Trekt Hij de volken en ons uit onze wilde olijfboom en ent hij hen en ons in de edele olijfboom? Dan ent Hij de afgebroken, natuurlijke takken, zeker opnieuw in de eigen, edele olijfboom (Romeinen 11:23,24). De eeuwen door en in de toekomst. Want Israël blijft Gods eerstgeboren zoon. De dag komt dat Israël weer voluit komt tot zijn bestemming: het loven van God in de Messias. Samen met de gelovigen uit de volken. Dat zal niet onopgemerkt blijven. Israël zal weer voluit subject zijn van Gods zending. Het zal tot zegen zijn van de gemeente en de volken. Het maakt hen nog jaloers op de Messias en Zijn werk. Ook de schepping zal daarin delen. De aarde zal bijzonder vruchtbaar zijn, ook het beloofde land. En vol verlangen wordt uitgezien naar die toekomst, dat zonde, ziekten, lijden en dood niet meer zullen zijn. De toekomst van de nieuwe aarde en de nieuwe hemel.

 

En wij? Gelovigen uit de volken? Is het niet onze roeping anderen jaloers te maken op de God van Israël en op Zijn Messias en Zijn thora? Dat geldt ook tegenover Israël. Paulus, de apostel der heidenen, zette zich volledig in enigen van zijn volk te behouden (Romeinen 11:14). In zijn dienst was en bleef het: eerst de Jood en ook de Griek (= niet-Jood) (Romeinen 1:16). Helaas heeft de kerk de eeuwen door Israël niet tot jaloersheid verwekt. Meestal het tegenovergestelde. Een blijvende schuld. Gelukkig zijn er ook uit uitzonderingen, zeker in de Nadere Reformatie in ons land. Israël, het Joodse volk, is al eeuwen een levende werkelijkheid. Ook nu. In de ontmoeting met het levende Jodendom vandaag hebben wij te luisteren. Veel kunnen wij van hen leren als het gaat om het verstaan van de Schriften van het Oude Testament (Tenach) en het Nieuwe Testament. Het herinnert ons er aan, dat Gods heil ook concreet en aardsgericht is. Dat het Hem gaat om het doen van Zijn geboden.

 

In de ontmoeting gaat het ook om dienen. Het bieden van concrete hulp (2 Korinthiërs 8 en 9). Wij weten ons onverbrekelijk verbonden met de staat Israël, als Joodse staat, in het door God gegeven land. Wij bidden voor de vrede van Jeruzalem. De oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict laten wij aan hen over. Gelet op het verleden past ons grote bescheidenheid. Maar wie het Joodse volk het recht betwist van veiligheid en ruimte in een land, waar ze al vele eeuwen hebben gewoond (Jeruzalem is veel ouder dan Londen), valt terug in de vervangingsleer. Het is een nieuwe vorm van jodenhaat. Alle oude en nieuwe vormen van jodenhaat moeten wij ontmaskeren en bestrijden, ook die in eigen hart. Jodenhaat is diep geworteld ook in de arabisch-islamitische wereld in het Midden-Oosten. Discriminatie van Joden en christenen is alle eeuwen door gebruikelijk geweest en nog in de wereld van de Islam. Zij hadden de zogenaamde dhimmi-status. Ook zijn zij tweederangs burgers.

 

In de ontmoeting met het levende jodendom hebben wij ook te getuigen van die ene Naam, Jezus Christus. Doen wij dat niet, dan zijn we geen gemeente van Christus. Wij maken ons dan los van de wortel, die ons draagt. Het is en blijft waar: En ik zal zegenen, die u (Abraham en zijn nakomelingen, Israël), zegenen (Genesis 12:3). Wij hebben Israël te blijven zien als wat het is. Wij hebben land, volk en staat te zegenen als onze eerstgeboren broeder. Wij hebben alles te doen, wat tot heil van dit volk is. Dan zal het weer gaan nadenken over zijn roeping. Het de gemeente en de volken tot zegen zijn. Wie daarentegen Israël vervloekt, zal ook zelf vervloekt zijn (Genesis 12:3).

 

We letten op de tekenen der tijden. Het heil van Israëls Messias is bezig om alle volken te bereiken. Zijn gemeente uit alle volken, uit Joden, Arabieren en Palestijnen wordt vergaderd. De vrede in Hem doorbreekt vijandschap en afstand tussen Joden en Palestijnen. Dat geeft hoop voor de vastgelopen verhoudingen in het Midden-Oosten. Eenmaal is Israëls God klaar met Zijn volk en de volken en Zijn gemeente. Dan komt de Messias terug. Hij zal alles recht zetten. Alles en allen zullen vol zijn van de kennis de Heeren. Israël en de volken vieren eeuwig Loofhuttenfeest op de vernieuwde aarde en het nieuwe Jeruzalem. De eeuwige lof in Hem, wiens naam is Immanuël.

 

Bron : http://www.centrumvoorisraelstudies.nl/preken/JAvdVelden__Rom.11_26.php

ds. J.A. van der Velden


Bijbelteksten
Romeinen  11  : 26
Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.(HSV-vertaling)

Er is, broeders en zusters, een goddelijk geheim dat Ik u niet wil onthouden, omdat Ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat. Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht.' (NBV-vertaling)

De eerste keer is hij uit Sion gekomen. Hij kwam als Koning van de Joden. Dat stond boven het kruis. Hij zal terugkomen als Koning van Israël. Dat is de eschatologische betekenis van de terugkeer van Israël naar het Beloofde Land. Daar verzet de godheid van de Islam zich tegen. Daar verzet de hele wereld zich tegen. Toch zal Hij komen en Zijn Rijk van vrede en gerechtigheid op aarde vestigen.

Bron : "Eindtijd, Israël en Islam" van drs. Jan van Barneveld
2 Korinthiers  3  : 12  t/m 18

Omdat wij dan een dergelijke hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk, en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt. Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus. Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart. Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen. De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid. Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt. (HSV-vertaling)

Dit is onze hoop, en daarom handelen we in alle openheid en zijn we niet als Mozes, die zijn gezicht met een sluier bedekte, zodat de Israëlieten niet konden zien dat de glans verdween.  Hun denken verstarde, en dezelfde sluier ligt tot op de dag van vandaag over het oude verbond wanneer het voorgelezen wordt. Hij wordt alleen in Christus weggenomen. Tot op de dag van vandaag ligt er een sluier over hun hart, telkens als de wet van Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich tot de Heer wendt, wordt de sluier weggenomen. Welnu, met de Heer wordt de Geest bedoeld, en waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid. Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen, zullen meer en meer door de Geest van de Heer naar de luister van dat beeld worden veranderd. (NBV-vertaling)

In dit gedeelte spreekt Paulus vooral over de blindheid van de Joden wat betreft hun afwijzing van Jezus als de Messias. Maar hij benoemt ook een principe dat alle mensen aangaat, Jood en heiden. Hij spreekt over de blindheid voor de bijbelse waarheid. Kijk maar naar vers 14: “Maar hun gedachten werden verhard. Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt.”

Je moet goed begrijpen, dat de mensen aan wie Paulus schreef, heel oprecht waren. Ze bestudeerden trouw de boeken van Mozes, de wet en de profeten, de Psalmen van David. Ze vereerden Gods woord, onderwezen eruit en citeerden het vrijelijk. Maar ze waren nog steeds verblind. Wij denken vaak dat er een geestelijk gordijn hangt voor de ogen van Joden, Moslims en anderen, wat hen verblind voor de waarheid over Jezus. Maar er hangt ook een gordijn voor de ogen van vele gelovigen. Ze lezen Gods duidelijke waarschuwingen in de bijbel, ze horen het woord, dat gepreekt wordt met kracht en toch raakt het ze niet. In feite gaan ze gewoon door met precies die dingen die God in Zijn woord afwijst.

Paulus zegt dat, voor onze blindheid weggenomen kan worden, we ons moeten bekeren tot de Heere. "maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen." (vers 16) Het Griekse woord bekeren betekent hier: van koers veranderen. Paulus zegt hier, met andere woorden: "Je moet toegeven dat de richting die je nu opgaat je niets anders brengt dan leegte, verwoesting en wanhoop."

Bron : http://www.worldchallenge.org/nl/node/3857 (Billy Graham)


2 Thessalonicensen  3  : 1  (C)
Verder, broeders, bid voor ons dat het Woord van de Heere zijn loop mag hebben en verheerlijkt mag worden, zoals ook bij u. (HSV-vertaling)

Voor het overige, broeders en zusters, bid voor ons. Bid dat het woord van de Heer zich elders even snel verspreidt en evenzeer geprezen wordt als bij u. (NBV-vertaling) )

Paulus vraagt om voorbede, dat het Evangelie overal en snel moet worden gepredikt. Paulus vraagt dit niet alleen om de redding van mensen, maar hij wist ook dat als de taak om een gemeente uit de volken te vormen klaar was, zijn eigen volk (Israël) weer in het plan van God zou komen.

Bron : "Eindtijd, Israël en Islam" van Jan van Barneveld

   Bijbeltekst toevoegen

 


  Terug


Versie december 2009