hoofdmenu | Zoek op Categorie | Zoek op Trefwoord | Nieuw | Zoeken | Bijbel

 

Bekijken Bijbelteksten

Trefwoord 
Wijzigen
Luiheid (bijbelteksten uitwerken)

Categorie
Karaktereigenschappen (negatief)

Toelichting
Het bijbelboek "Spreuken"
Het boek Spreuken bevat praktische adviezen voor het leven. Het boek leert dat God de mens zowel goddelijke wijsheid geeft als menselijke wijsheid -gezond verstand- die hij beide in zijn dagelijks leven moet gebruiken. Menselijke wijsheid is goed en noodzakelijk, maar hoe bekwaam iemand ook is, zonder nederigheid en bereidwilligheid van God te leren, zal hij onvermijdelijk de verkeerde weg inslaan (Spreuken 1 : 1-7)

Dieren-onderricht
De Bijbel leert ons dat wij, mensen, van de dieren veel kunnen leren. Verschillende bijbelverzen spreken daarover:
1. Job 117 zegt dat wij naar de dieren moeten kunnen en zij kunnen ons iets leren.
2. In Jesaja 1:3 lezen wij, dat in Jesaja's tijd Israël minder is geworden dan het rund en de ezel: die kennen hun meester. Maar Israël is afvallig geworden van zijn Meester! De dieren zijn een beschamend voorbeeld voor de kerk.
3. In Jeremia 8 worden de zonden van Juda en Jeruzalem beschreven. We lezen dan in vers 7, dat zelfs de ooievaar aan de hemel zijn vaste tijden kent en de tortelduif en zwalum nemen de tijd van hun komst in acht, maar het volk Israël kent het recht van de Here niet. Deze trekvogels weten precies wanneer het de tijd is voor hun aankomst en vertrek: hun instinct, hun van God gegeven, leidt hen met nooit falende zekerheid. Maar de mensen die van God veel meer ontvingen dan de dieren, missen de nodige Godskennis, ze willen het recht des HEREN niet kennen.
4. In Mattheüs 6:25 en 26 heeft de Here Jezus zelf zijn bezorgde kinderen verwezen naar de vogels van de hemel.We moeten niet bezorgd zijn over ons leven, wat we zullen eten of drinken, of over ons lichaam, waarmee wij het zullen kleden. God zorgt ook voor de vogels. Zal Hij dan ook niet voor ons zorgen?

Het onderwijs van de Geest van Christus inzake de mier
De Geest van Christus vervulde Salomo en maakte hem zeer wijs. We lezen in 1 Koningen 4:33 dat hij ook sprak over de kruipende dieren. Een mier is zo'n kruipend diertje. Zie ook Spreuken 30:25. Mieren zijn kleine diertjes zonder kracht. Maar samen vormen ze een volk, ze horen bij elkaar en werken met elkaar. En wat zijn ze wijs: in de zomer verzamelen ze voedsel voor de winter. Zo houden ze rekening met de toekomst. Die door elkaar krioelende mierenmassa (het gaat kriskras, maar toch doelgericht!) kan de luiaard beschamen. Mieren zijn ons ten voorbeeld: ze werken hard, maar ze over werken zich niet. Ze arbeiden in de zomer, maar rusten in de winter.

De HERE wil dat wij actief zijn mét de mogelijkheden die wij persoonlijk ontvangen hebben. En wij moeten niet boven onze mogelijkheden uit willen grijpen! We moeten actief zijn, thuis, op school en in ons dagelijks werk. Maar de HERE wil niet dat wij slaaf van ons werk worden. Hij wil niet dat wij onder de last van onze arbeid bezwijken. Er moet evenwicht zijn tussen arbeid en rust. En we moeten, net als de mieren, oog hebben voor de toekomst! God wil, ook ten aanzien van ons dagprogramma, niet verlaten wat zijn hand begon. In gemeenschap met Christus is ons werk niet ijdel en zinloos (I Korinthiërs 15:58). Ook in onze arbeid moet de vreze des HEREN centraal staan (Spreuken 1:7). De HERE heeft ons geschapen om te werken. Maar niet alleen om te werken: ook om van tijd tot tijd te rusten! Maar zo'n rustperiode bereidt je toch weer voor op je werk. Die opdracht gaf de HERE aan Adam en Eva in het paradijs: de aarde bebouwen én bewaren! En ondanks de zondeval bleef die opdracht. Sinds de val van Genesis 3 is het wel een werken „in het zweet uws aanschijns" (Genesis 3:19). Arbeid mag je, in gemeenschap met Christus, zien als een zegen en niet als een vloek. En door je arbeid kun je voorzien in je levensonderhoud en ook meedelen aan behoeftigen.

Nu zijn er alle eeuwen door mensen geweest die niet willen werken. Ze willen wel eten, maar niet werken. Ze zijn liever lui dan moe. De Geest van Christus verheft via Salomo tegen hén zijn stem: wie niet wil werken, verloochent zijn opdracht. Hij kent in de arbeid de vreze des HEREN niet. Zo iemand is een dwaas en snelt de ondergang tegemoet. Er wordt in het Spreukenboek veel over luiheid gesproken.

Ga tot de mier
Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar doen en laten en word wijs. Dat betekent: verander je gedrag en word een man met inzicht, toon karakter en denk aan je toekomst. Mieren hebben geen aanvoerder, leidsman of heerser. Toch heerst binnen die vele duizenden leden tellende kolonies mieren een wonderbaarlijke eendracht door de vrijwillige arbeid en door hun instinctieve vlijt. En de luiaard krijgt het advies om zijn stoel bij een mierenhoop neer te zetten (hij zal er zeker wel bij willen zitten!). En daar zie je ze rusteloos bezig met het verslepen van graankorrels; anderen slepen materiaal aan voor hun nest. De luiaard moet goed uit zijn ogen kijken. Het is bekend dat mieren van een bepaalde soort hele voorraden graankorrels onder de grond brengen en ze daar bewaren. Ongeveer 16 uur per dag zijn deze mieren bezig met hun arbeid. En het lijkt net of de graankorrels pootjes gekregen hebben!

Wat een wijsheid Gods zit er in één zo'n mierekopje! Juist in de zomer, als de oogst op het land staat, zijn ze in touw. Straks, na de oogst, is er immers niets meer te vinden. Dus moeten ze er nu bij zijn. Op tijd. Dan is er straks, in de winter, volop voedsel. En in die winter worden weer nieuwe mieren geboren, die dan ook te eten hebben. Zo zorgt de ene generatie voor de volgende. Wat een wijsheid! Er is geen baas onder de mieren; er wordt vrijwillig gewerkt en gestaakt wordt er niet. En dan vraagt Salomo: hoe lang, luiaard, zul jij neerliggen, wanneer sta je nu eindelijk eens op?

En dan antwoordt de luiaard: nog éven slapen en sluimeren, nog even blijven liggen, nog even met de armen over elkaar... Het "liggen met gevouwen handen" (Spreuken 6:10) heeft geen betrekking op het gebéd van de luiaard! Het betekent: nog even liggen met je armen over elkaar (zie Spreuken 6:10, vertaling GNB). En dan vinden we Salomo's reactie in vers 11: de armoede overvalt je als een "snelle loper". Dat woord kan ook betekenen: rover of aanrander. Het gebrek overrompelt je, zoals een gewapend man je overrompelt! De wegen in het oude Oosten werden dikwijls door dergelijke lieden (rovers, aanranders, gewapende mannen, zwervers) on veilig gemaakt En zo wordt ook deze luiaard overrompeld. En komt "uw armoede" over u. Dat betekent: de armoede die je verdiend hebt! Omdat je in je arbeid de HERE niet wilt vrezen, ontvang je als straf: armoede.

Arbeid
Wij leven in een tijd waarin voor ontspanning en recreatie een grote plaats wordt ingeruimd. Nu is een gezonde ontspanning op z'n tijd ook een zegen. We mogen onze vakantieplannen maken en op adem komen. Maar wij zien vandaag ook dat de arbeid bij velen laag genoteerd staat, net als bij menigeen in Salomo's dagen. "Ga tot de mier, gij luiaard", klinkt tot hen. Je moet bij arbeid voor verschillende dingen oppassen: je moet niet te hard willen werken. Dan pleeg je roofbouw op je lichaam en word je een ál te bezige bij. Je hoeft ook niet zelf al het werk te doen. Je doet het met anderen. Let er op hoe de mieren sámen bezig zijn. Anderen willen niet werken. Het zijn de klaplopers. Weer anderen kunnen niet werken: zieken, invaliden, gehandicapten, gedwongen werklozen, W.A.O.'ers. Wat een stil verdriet vaak bij hen! Om deze laatsten is het Salomo natuurlijk niet te doen. Het gaat hem om mensen die niet willen werken. Om de toekomst geven ze niet, van een cultuuropdracht willen ze niet weten. Als zij maar leven en eten, en na hen komt toch de zondvloed. Mieren onderwijzen hen!

Jonge mensen moeten werken aan hun toekomst en hun goede jaren niet verprutsen. De HERE wil niet dat wij een hekel hebben aan werken, maar Hij wil dat wij biddend, in afhankelijkheid van Hem, zullen arbeiden. Steeds zullen wij ons ook afhankelijk moeten weten van Gods zegen. (Spreuken 10:22) Juist Gods zegen hebben we nodig. Om die zegen moet je vragen! Zwoegen maakt niet rijk, nee, de zegen van de HERE maakt rijk. Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd. (zie bijv. Handelingen 18:3, 20:34, 1 Korinthiërs 4:12, Efeziërs 4:28, I Tessalonicenzen 2:9, 4:11, 2 Tessalonicenzen 3:7-12).

Rust
Ook over de rust spreekt de Bijbel. De HERE God zelf heeft gerust van zijn arbeid (Genesis 2:2). Hij schenkt zijn volk ook rust (Jozua 1:13). Wij mogen geen slaven van ons werk worden. Daarom gaf de HERE ook een sabbat aan zijn volk (Exodus 20:10). Wij mogen op adem komen. Christus zelf gaf eens het advies: "...rust een weinig". (Marcus 6:31). De boog kan niet altijd gespannen zijn. En we weten dat de definitieve rust pas na dit leven zal komen. Er blijft een sabbatsrust voor het volk van God (Hebreeën 4:9, Openbaring 14:13).

Luiheid
Mensen zijn geen mieren. Die zorgen alleen voor hun tijdelijk welzijn. Wij hebben ook voor ons eeuwig welzijn te zorgen. Wij moeten niet werken om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, die de Zoon des mensen ons zal geven (vergelijk Johannes 6:27). "Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmer meer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten" (Johannes 6:35). Wij kunnen in ons leven lui zijn: bijvoorbeeld als wij ons christen-zijn niet in praktijk willen brengen.
In de gelijkenis van de talenten (Mattheüs 25:14-30) lezen we niet alleen dat de trouwe slaaf werd beloond, maar ook dat de luie gestraft werd. Hij begroef zijn talent in de grond en deed niets met zijn geloof. Omdat hij lui geweest was in de dienst van zijn Heer, werd hij in de buitenste duisternis geworpen.
De vijf dwaze meisjes uit de gelijkenis (Mattheüs 25:1-13) hadden niet allerlei spectaculaire zonden gedaan, maar ze waren lui geweest. Ze hadden er niet aan gedacht om olie mee te nemen. En de deur ging dicht en het klonk in hun oren na: "Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet...".

Luiheid, je komt die zonde tegen op school: de luie leerling, de luie student. Je komt die zonde tegen in arbeidsverhoudingen: mensen die er de kantjes af lopen. Ook in een huwelijk kan luiheid zijn: je moet aan je huwelijk blijven werken om het in stand te houden. Je kunt ook lui zijn in je gebedsleven, Je moet zonder ophouden, d.w.z. regelmatig bidden (I Tessalonicenzen 5:17). Maar we liggen 's morgens ook graag nog dat laatste kwartiertje op bed. Liever dan dat we een kwartier van onze slaap afnemen om te bidden tot God. En hoe is het 's avonds, voordat je naar bed gaat? Dan ben je toch slaperig en kun je je gedachten toch moeilijk bij je gebed houden? Ook dat is luiheid! Hetzelfde is te zeggen van de bijbellezing, van de gang naar de catechisatie en de kerkgang. Luiheid kan je geloofsblijdschap wegnemen. En is er vaak ook geen luiheid in het uitdragen van de blijde boodschap naar buiten toe? Ook gepensioneerden kunnen lui zijn. Laten zij zorgen voor een goede dagvulling. Ook voor hen blijft gelden: zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen. Al is dat dan ander werk dan zij vóór hun pensioen deden.

Tenslotte
Mieren zijn een rusteloos volkje. Gods kinderen mogen dé rust kennen. Zij mogen rusten in het volbrachte werk van Christus. En daarom is onze arbeid, verricht in gemeenschap met Christus, onze Zaligmaker, niet ijdel en zinloos!

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)

Bijbelteksten
Spreuken  6  : 6  t/m 11
Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, 8 bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs. Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap? Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen – daar komt uw armoede over u als een snelle loper en uw gebrek als een gewapend man. (NBG-vertaling)

Mieren zijn kleine diertjes zonder kracht. Maar samen vormen ze een volk, ze horen bij elkaar en werken met elkaar. En wat zijn ze wijs: in de zomer verzamelen ze voedsel voor de winter. Zo houden ze rekening met de toekomst. Die door elkaar krioelende mierenmassa (het gaat kriskras, maar toch doelgericht!) kan de luiaard beschamen. Mieren zijn ons ten voorbeeld: ze werken hard, maar ze over werken zich niet. Ze arbeiden in de zomer, maar rusten in de winter.

Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar doen en laten en word wijs. Dat betekent: verander je gedrag en word een man met inzicht, toon karakter en denk aan je toekomst. Mieren hebben geen aanvoerder, leidsman of heerser. Toch heerst binnen die vele duizenden leden tellende kolonies mieren een wonderbaarlijke eendracht door de vrijwillige arbeid en door hun instinctieve vlijt. En de luiaard krijgt het advies om zijn stoel bij een mierenhoop neer te zetten (hij zal er zeker wel bij willen zitten!). En daar zie je ze rusteloos bezig met het verslepen van graankorrels; anderen slepen materiaal aan voor hun nest. De luiaard moet goed uit zijn ogen kijken. Het is bekend dat mieren van een bepaalde soort hele voorraden graankorrels onder de grond brengen en ze daar bewaren. Ongeveer 16 uur per dag zijn deze mieren bezig met hun arbeid. En het lijkt net of de graankorrels pootjes gekregen hebben!

Wat een wijsheid Gods zit er in één zo'n mierekopje! Juist in de zomer, als de oogst op het land staat, zijn ze in touw. Straks, na de oogst, is er immers niets meer te vinden. Dus moeten ze er nu bij zijn. Op tijd. Dan is er straks, in de winter, volop voedsel. En in die winter worden weer nieuwe mieren geboren, die dan ook te eten hebben. Zo zorgt de ene generatie voor de volgende. Wat een wijsheid! Er is geen baas onder de mieren; er wordt vrijwillig gewerkt en gestaakt wordt er niet. En dan vraagt Salomo: hoe lang, luiaard, zul jij neerliggen, wanneer sta je nu eindelijk eens op?

En dan antwoordt de luiaard: nog éven slapen en sluimeren, nog even blijven liggen, nog even met de armen over elkaar... Het „liggen met gevouwen handen" (Spreuken 6:10) heeft geen betrekking op het gebéd van de luiaard! Het betekent: nog even liggen met je armen over elkaar zie Spreuken 6:10, vertaling GNB). En dan vinden we Salomo's reactie in vers 11: de armoede overvalt je als een „snelle loper". Dat woord kan ook betekenen: rover of aanrander. Het gebrek overrompelt je, zoals een gewapend man je overrompelt! De wegen in het oude Oosten werden dikwijls door dergelijke lieden (rovers, aanranders, gewapende mannen, zwervers) onveilig gemaakt En zo wordt ook deze luiaard overrompeld. En komt "uw armoede" over u. Dat betekent: de armoede die je verdiend hebt! Omdat je in je arbeid de HERE niet wilt vrezen, ontvang je als straf: armoede.

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Spreuken  10  : 26
Wat azijn is voor de tanden en wat rook is voor de ogen, dat is de luiaard voor wie hem zenden. (NBG-vertaling)

Wat azijn is voor de mond en scherpe rook voor de ogen, is een lui mens voor zijn werkgever.
Spreuken  13  : 4
De ziel van de luiaard is begerig, maar tevergeefs, doch de ziel van de vlijtigen wordt overvloedig verkwikt. (NBG-vertaling )

De wensen van een luiaard worden nooit vervuld, maar een ijverig mens krijgt meer dan hij wenst. (GNB-vertaling)
Spreuken  15  : 19
Het pad van een luiaard is vol dorens, de weg van de oprechten is ge?ffend. (NBV-vertaling)

De weg van een luiaard wordt versperd door doornstruiken, het pad van eerlijke mensen is vrij. (GNB-vertaling)
Spreuken  18  : 9
Wie lui is in zijn werk, werkt aan zijn eigen ondergang (NBV-vertaling)

Wie zijn werk verwaarloost, is bezig met zijn eigen ondergang. (GNB-vertaling)
Spreuken  19  : 15
Als je lui bent, verslaap je je tijd, als je laks bent, zul je honger lijden. (NBV-vertaling)

Wie lui is, verslaapt zijn tijd; wie niets uitvoert, zal honger lijden. (GNB-vertaling)
Spreuken  19  : 24
Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.?(Statenvertaling)

Een luiaard houdt zijn handen liever in zijn zakken; hij is nog te lui om ermee te eten.
Spreuken  20  : 4
In de herfst ploegt de luiaard niet; zoekt hij in de oogsttijd ? dan is er niets. (NBG-vertaling)

Vanwege de naderende winter laat de luiaard het ploegen na; om er in de oogsttijd achter te komen dat er voor hem niets te oogsten valt.
Spreuken  20  : 13
Heb de slaap niet lief, opdat gij niet verarmt, houd uw ogen open, dan hebt gij brood genoeg. (NBG-vertaling)

Wees niet lui en slaperig, anders wacht u de armoede. Als u uw ogen open houdt, zult u genoeg hebben om in uw lichamelijke behoeften te voorzien.
Spreuken  21  : 25
De verlangens van een luiaard leiden tot zijn dood, hij weigert zijn handen te gebruiken. (NBV-vertaling)

De manier van leven van de luiaard leidt hem naar de ondergang; hij weigert met zijn handen te werken.
Spreuken  22  : 13
De luiaard zegt: Er is een leeuw op de straat, ik moest eens op het plein gedood worden! (NBG-vertaling)

De luiaard verzint allerlei uitvluchten. "Ik kan niet gaan werken", zegt hij, "er loopt een leeuw buiten. Dat is mij te gevaarlijk."
Spreuken  24  : 30  t/m 35
Ik ging langs de akker van een luiaard en langs de wijngaard van een verstandeloos mens, en zie, hij was geheel begroeid met distels, met onkruid bedekt, zijn stenen muur was neergehaald. Toen ik dit aanschouwde, nam ik het ter harte, toen ik het zag, trok ik een les daaruit: nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, daar komt uw armoede aangelopen en uw gebrek als een gewapend man. (NBG-vertaling)

Ik kwam langs de akker van een lui en onverstandig man, ik liep door zijn wijngaard. Deze was bedekt met onkruid en geheel en al overwoekerd door distels; de stenen muur eromheen was ingestort. Ik begon na te denken toen ik dat zag, ik trok er lering uit. Ik dacht: je kunt niet zeggen: nog even liggen, nog even slapen, nog even de armen over elkaar, want dan is de armoe in aantocht, er is geen ontkomen meer aan. (GNB-vertaling)
Spreuken  26  : 13
De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op de weg, een leeuw is op de straten. Een deur keert om op haar scharnier, alzo de luiaard op zijn bed. De luiaard verbergt zijn hand in de boezem, hij is te moede, om die weer tot zijn mond te brengen. De luiaard is wijzer in zijn ogen, dan zeven, die met rede antwoorden?(Statenvertaling)

De luiaard gebruikt alle mogelijke uitvluchten; desnoods beweert hij dat een gevaarlijke leeuw op straat loopt. Zoals een deur op zijn scharnieren draait, zo draait de luiaard zich om in zijn bed. De luiaard houdt zijn handen liever in zijn zakken, hij is nog te beroerd om ermee te eten. De luiaard acht zichzelf wijzer dan alle verstandige mensen om hem heen.

   Bijbeltekst toevoegen

 


  Terug


Versie december 2009