hoofdmenu | Zoek op Categorie | Zoek op Trefwoord | Nieuw | Zoeken | Bijbel

 

Bekijken Bijbelteksten

Trefwoord 
Wijzigen
Mier

Categorie
Dieren

Toelichting
Het bijbelboek "Spreuken"
Het boek Spreuken bevat praktische adviezen voor het leven. Het boek leert dat God de mens zowel goddelijke wijsheid geeft als menselijke wijsheid -gezond verstand- die hij beide in zijn dagelijks leven moet gebruiken. Menselijke wijsheid is goed en noodzakelijk, maar hoe bekwaam iemand ook is, zonder nederigheid en bereidwilligheid van God te leren, zal hij onvermijdelijk de verkeerde weg inslaan (Spreuken 1 : 1-7)

Dieren-onderricht
De Bijbel leert ons dat wij, mensen, van de dieren veel kunnen leren. Verschillende bijbelverzen spreken daarover:
1. Job 11:7 en 8 zegt dat wij naar de dieren moeten kijken en zij kunnen ons iets leren.
2. In Jesaja 1:3 lezen wij, dat in Jesaja's tijd Israël minder is geworden dan het rund en de ezel: die kennen hun meester. Maar Israël is afvallig geworden van zijn Meester! De dieren zijn een beschamend voorbeeld voor de kerk.
3. In Jeremia 8 worden de zonden van Juda en Jeruzalem beschreven. We lezen dan in vers 7, dat zelfs de ooievaar aan de hemel zijn vaste tijden kent en de tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun komst in acht, maar het volk Israël kent het recht van de Here niet. Deze trekvogels weten precies wanneer het de tijd is voor hun aankomst en vertrek: hun instinct, hun van God gegeven, leidt hen met nooit falende zekerheid. Maar de mensen die van God veel meer ontvingen dan de dieren, missen de nodige Godskennis, ze willen het recht des HEREN niet kennen.
4. In Mattheüs 6:25 en 26 heeft de Here Jezus zelf zijn bezorgde kinderen verwezen naar de vogels van de hemel.We moeten niet bezorgd zijn over ons leven, wat we zullen eten of drinken, of over ons lichaam, waarmee wij het zullen kleden. God zorgt ook voor de vogels. Zal Hij dan ook niet voor ons zorgen?

Het onderwijs van de Geest van Christus inzake de mier
De Geest van Christus vervulde Salomo en maakte hem zeer wijs. We lezen in 1 Koningen 4:33 dat hij ook sprak over de kruipende dieren. Een mier is zo'n kruipend diertje. Zie ook Spreuken 30:25. Mieren zijn kleine diertjes zonder kracht. Maar samen vormen ze een volk, ze horen bij elkaar en werken met elkaar. En wat zijn ze wijs: in de zomer verzamelen ze voedsel voor de winter. Zo houden ze rekening met de toekomst. Die door elkaar krioelende mierenmassa (het gaat kriskras, maar toch doelgericht!) kan de luiaard beschamen. Mieren zijn ons ten voorbeeld: ze werken hard, maar ze over werken zich niet. Ze arbeiden in de zomer, maar rusten in de winter.

De HERE wil dat wij actief zijn mét de mogelijkheden die wij persoonlijk ontvangen hebben. En wij moeten niet boven onze mogelijkheden uit willen grijpen! We moeten actief zijn, thuis, op school en in ons dagelijks werk. Maar de HERE wil niet dat wij slaaf van ons werk worden. Hij wil niet dat wij onder de last van onze arbeid bezwijken. Er moet evenwicht zijn tussen arbeid en rust. En we moeten, net als de mieren, oog hebben voor de toekomst! God wil, ook ten aanzien van ons dagprogramma, niet verlaten wat zijn hand begon. In gemeenschap met Christus is ons werk niet ijdel en zinloos (I Korinthiërs 15:58). Ook in onze arbeid moet de vreze des HEREN centraal staan (Spreuken 1:7). De HERE heeft ons geschapen om te werken. Maar niet alleen om te werken: ook om van tijd tot tijd te rusten! Maar zo'n rustperiode bereidt je toch weer voor op je werk. Die opdracht gaf de HERE aan Adam en Eva in het paradijs: de aarde bebouwen én bewaren! En ondanks de zondeval bleef die opdracht. Sinds de val van Genesis 3 is het wel een werken "in het zweet uws aanschijns" (Genesis 3:19). Arbeid mag je, in gemeenschap met Christus, zien als een zegen en niet als een vloek. En door je arbeid kun je voorzien in je levensonderhoud en ook meedelen aan behoeftigen.

Nu zijn er alle eeuwen door mensen geweest die niet willen werken. Ze willen wel eten, maar niet werken. Ze zijn liever lui dan moe. De Geest van Christus verheft via Salomo tegen hén zijn stem: wie niet wil werken, verloochent zijn opdracht. Hij kent in de arbeid de vreze des HEREN niet. Zo iemand is een dwaas en snelt de ondergang tegemoet. Er wordt in het Spreukenboek veel over luiheid gesproken.

Ga tot de mier
Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar doen en laten en word wijs. Dat betekent: verander je gedrag en word een man met inzicht, toon karakter en denk aan je toekomst. Mieren hebben geen aanvoerder, leidsman of heerser. Toch heerst binnen die vele duizenden leden tellende kolonies mieren een wonderbaarlijke eendracht door de vrijwillige arbeid en door hun instinctieve vlijt. En de luiaard krijgt het advies om zijn stoel bij een mierenhoop neer te zetten (hij zal er zeker wel bij willen zitten!). En daar zie je ze rusteloos bezig met het verslepen van graankorrels; anderen slepen materiaal aan voor hun nest. De luiaard moet goed uit zijn ogen kijken. Het is bekend dat mieren van een bepaalde soort hele voorraden graankorrels onder de grond brengen en ze daar bewaren. Ongeveer 16 uur per dag zijn deze mieren bezig met hun arbeid. En het lijkt net of de graankorrels pootjes gekregen hebben!

Wat een wijsheid Gods zit er in één zo'n mierekopje! Juist in de zomer, als de oogst op het land staat, zijn ze in touw. Straks, na de oogst, is er immers niets meer te vinden. Dus moeten ze er nu bij zijn. Op tijd. Dan is er straks, in de winter, volop voedsel. En in die winter worden weer nieuwe mieren geboren, die dan ook te eten hebben. Zo zorgt de ene generatie voor de volgende. Wat een wijsheid! Er is geen baas onder de mieren; er wordt vrijwillig gewerkt en gestaakt wordt er niet. En dan vraagt Salomo: hoe lang, luiaard, zul jij neerliggen, wanneer sta je nu eindelijk eens op?

En dan antwoordt de luiaard: nog éven slapen en sluimeren, nog even blijven liggen, nog even met de armen over elkaar... Het "liggen met gevouwen handen" (Spreuken 6:10) heeft geen betrekking op het gebéd van de luiaard! Het betekent: nog even liggen met je armen over elkaar (zie Spreuken 6:10, vertaling GNB). En dan vinden we Salomo's reactie in vers 11: de armoede overvalt je als een "snelle loper". Dat woord kan ook betekenen: rover of aanrander. Het gebrek overrompelt je, zoals een gewapend man je overrompelt! De wegen in het oude Oosten werden dikwijls door dergelijke lieden (rovers, aanranders, gewapende mannen, zwervers) on veilig gemaakt En zo wordt ook deze luiaard overrompeld. En komt "uw armoede" over u. Dat betekent: de armoede die je verdiend hebt! Omdat je in je arbeid de HERE niet wilt vrezen, ontvang je als straf: armoede.

Arbeid
Wij leven in een tijd waarin voor ontspanning en recreatie een grote plaats wordt ingeruimd. Nu is een gezonde ontspanning op z'n tijd ook een zegen. We mogen onze vakantieplannen maken en op adem komen. Maar wij zien vandaag ook dat de arbeid bij velen laag genoteerd staat, net als bij menigeen in Salomo's dagen. "Ga tot de mier, gij luiaard", klinkt tot hen. Je moet bij arbeid voor verschillende dingen oppassen: je moet niet te hard willen werken. Dan pleeg je roofbouw op je lichaam en word je een ál te bezige bij. Je hoeft ook niet zelf al het werk te doen. Je doet het met anderen. Let er op hoe de mieren sámen bezig zijn. Anderen willen niet werken. Het zijn de klaplopers. Weer anderen kunnen niet werken: zieken, invaliden, gehandicapten, gedwongen werklozen, W.A.O.'ers. Wat een stil verdriet vaak bij hen! Om deze laatsten is het Salomo natuurlijk niet te doen. Het gaat hem om mensen die niet willen werken. Om de toekomst geven ze niet, van een cultuuropdracht willen ze niet weten. Als zij maar leven en eten, en na hen komt toch de zondvloed. Mieren onderwijzen hen!

Jonge mensen moeten werken aan hun toekomst en hun goede jaren niet verprutsen. De HERE wil niet dat wij een hekel hebben aan werken, maar Hij wil dat wij biddend, in afhankelijkheid van Hem, zullen arbeiden. Steeds zullen wij ons ook afhankelijk moeten weten van Gods zegen. (Spreuken 10:22) Juist Gods zegen hebben we nodig. Om die zegen moet je vragen! Zwoegen maakt niet rijk, nee, de zegen van de HERE maakt rijk. Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd. (zie bijv. Handelingen 18:3, 20:34, 1 Korinthiërs 4:12, Efeziërs 4:28, I Tessalonicenzen 2:9, 4:11, 2 Tessalonicenzen 3:7-12).

Rust
Ook over de rust spreekt de Bijbel. De HERE God zelf heeft gerust van zijn arbeid (Genesis 2:2). Hij schenkt zijn volk ook rust (Jozua 1:13). Wij mogen geen slaven van ons werk worden. Daarom gaf de HERE ook een sabbat aan zijn volk (Exodus 20:10). Wij mogen op adem komen. Christus zelf gaf eens het advies: "...rust een weinig". (Marcus 6:31). De boog kan niet altijd gespannen zijn. En we weten dat de definitieve rust pas na dit leven zal komen. Er blijft een sabbatsrust voor het volk van God (Hebreeën 4:9, Openbaring 14:13).

Luiheid
Mensen zijn geen mieren. Die zorgen alleen voor hun tijdelijk welzijn. Wij hebben ook voor ons eeuwig welzijn te zorgen. Wij moeten niet werken om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, die de Zoon des mensen ons zal geven (vergelijk Johannes 6:27). "Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmer meer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten" (Johannes 6:35). Wij kunnen in ons leven lui zijn: bijvoorbeeld als wij ons christen-zijn niet in praktijk willen brengen.
In de gelijkenis van de talenten (Mattheüs 25:14-30) lezen we niet alleen dat de trouwe slaaf werd beloond, maar ook dat de luie gestraft werd. Hij begroef zijn talent in de grond en deed niets met zijn geloof. Omdat hij lui geweest was in de dienst van zijn Heer, werd hij in de buitenste duisternis geworpen.
De vijf dwaze meisjes uit de gelijkenis (Mattheüs 25:1-13) hadden niet allerlei spectaculaire zonden gedaan, maar ze waren lui geweest. Ze hadden er niet aan gedacht om olie mee te nemen. En de deur ging dicht en het klonk in hun oren na: "Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet...".

Luiheid, je komt die zonde tegen op school: de luie leerling, de luie student. Je komt die zonde tegen in arbeidsverhoudingen: mensen die er de kantjes af lopen. Ook in een huwelijk kan luiheid zijn: je moet aan je huwelijk blijven werken om het in stand te houden. Je kunt ook lui zijn in je gebedsleven, Je moet zonder ophouden, d.w.z. regelmatig bidden (I Tessalonicenzen 5:17). Maar we liggen 's morgens ook graag nog dat laatste kwartiertje op bed. Liever dan dat we een kwartier van onze slaap afnemen om te bidden tot God. En hoe is het 's avonds, voordat je naar bed gaat? Dan ben je toch slaperig en kun je je gedachten toch moeilijk bij je gebed houden? Ook dat is luiheid! Hetzelfde is te zeggen van de bijbellezing, van de gang naar de catechisatie en de kerkgang. Luiheid kan je geloofsblijdschap wegnemen. En is er vaak ook geen luiheid in het uitdragen van de blijde boodschap naar buiten toe? Ook gepensioneerden kunnen lui zijn. Laten zij zorgen voor een goede dagvulling. Ook voor hen blijft gelden: zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen. Al is dat dan ander werk dan zij vóór hun pensioen deden.

Tenslotte
Mieren zijn een rusteloos volkje. Gods kinderen mogen dé rust kennen. Zij mogen rusten in het volbrachte werk van Christus. En daarom is onze arbeid, verricht in gemeenschap met Christus, onze Zaligmaker, niet ijdel en zinloos!

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)

Bijbelteksten
Genesis  2  : 2
Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. (NBG-vertaling)

Ook over de rust spreekt de Bijbel. De HERE God zelf heeft gerust van zijn arbeid.
Genesis  3  : 19
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. (NBG-vertaling)

De HERE heeft ons geschapen om te werken. Maar niet alleen om te werken: ook om van tijd tot tijd te rusten! Maar zo'n rustperiode bereidt je toch weer voor op je werk. Die opdracht gaf de HERE aan Adam en Eva in het paradijs: de aarde bebouwen ?n bewaren! En ondanks de zondeval bleef die opdracht. Sinds de val van Genesis 3 is het wel een werken "in het zweet uws aanschijns". Arbeid mag je, in gemeenschap met Christus, zien als een zegen en niet als een vloek. En door je arbeid kun je voorzien in je levensonderhoud en ook meedelen aan behoeftigen.
Exodus  20  : 10
Maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. (NBV-vertaling)

Ook over de rust spreekt de Bijbel. Wij mogen geen slaven van ons werk worden. Daarom gaf de HERE ook een sabbat aan zijn volk. Wij mogen op adem komen.
Jozua  1  : 13
Gedenkt het woord dat Mozes, de knecht des HEREN, u geboden heeft: de HERE, uw God, schenkt u rust en geeft u dit land. (NBG-vertaling)

Ook over de rust spreekt de Bijbel. Hij schenkt zijn volk ook rust. Wij mogen geen slaven van ons werk worden. Daarom gaf de HERE ook een sabbat aan zijn volk (Exodus 20:10). Wij mogen op adem komen. Dit bijbelvers verwijst naar de Tien Geboden.
1 Koningen  4  : 33
Hij sprak over de bomen, van de ceder op de Libanon af tot de hysop toe, die aan de muur uitschiet; hij sprak ook over het vee, het gevogelte, het kruipend gedierte en de vissen. (NBG-vertaling)

De Geest van Christus vervulde Salomo en maakte hem zeer wijs. We lezen in dit vers dat hij ook sprak over de kruipende dieren.
Job  11  : 7  t/m 8
Vraag het vee hiernaar, het zal je onderrichten, vraag de vogels in de lucht, ze zullen het verkondigen. Of spreek tot de aarde, ze zal je onderrichten, het wordt je verteld door de vissen van de zee. (NBV-vertaling)

De Bijbel leert ons dat wij, mensen, van de dieren veel kunnen leren. Verschillende bijbelverzen spreken daarover. Dit bijbelvers zegt dat wij naar de dieren moeten kijken en zij kunnen ons iets leren.
Spreuken  1  : 1  t/m 7
De Spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Isra?l, om wijsheid en tucht te verkrijgen, om verstandige woorden te verstaan, om de tucht aan te nemen, die verstandig maakt, gerechtigheid en recht en rechtschapenheid; om de onverstandigen schranderheid, de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven. De wijze hore en vermeerdere inzicht en wie verstandig is, verwerve overleg, om te verstaan spreuk en beeldspraak, woorden en raadselen van wijzen. De vreze des HEREN is het begin der kennis; de dwazen verachten wijsheid en tucht. (NBG-vertaling)

Dit zijn de spreuken van koning Salomo van Isra?l, de zoon van David. Zij bieden levenswijsheid, zij geven leiding, zij verdiepen het inzicht. Zij zijn raadgevers, zij leren je wat het betekent rechtvaardig en oprecht te zijn. Wie jong en onervaren is, leert woorden als ?verstandig?, ?bezonnen? te begrijpen. Wie al wijs is, laat hij deze spreuken gebruiken om zijn wijsheid te vergroten, deze raadsels te ontcijferen. Wie al verstandig is, laat hij zijn verstand gebruiken om deze woorden van wijzen en hun diepe bedoeling te begrijpen. 7 Alle wijsheid komt voort uit ontzag voor de Heer. Wie geen ontzag heeft voor God, minacht ook de levenswijsheid en laat zich niet leiden. (GNB-vertaling)

Het boek Spreuken bevat praktische adviezen voor het leven. Het boek leert dat God de mens zowel goddelijke wijsheid geeft als menselijke wijsheid -gezond verstand- die hij beide in zijn dagelijks leven moet gebruiken. Menselijke wijsheid is goed en noodzakelijk, maar hoe bekwaam iemand ook is, zonder nederigheid en bereidwilligheid van God te leren, zal hij onvermijdelijk de verkeerde weg inslaan.
Spreuken  1  : 7
Het begin van alle kennis is ontzag voor de HEER; een dwaas veracht de wijsheid en weigert elk onderricht (NBV-vetaling)

Ook in onze arbeid moet de vreze des HEREN centraal staan. De HERE heeft ons geschapen om te werken. Maar niet alleen om te werken: ook om van tijd tot tijd te rusten! Maar zo'n rustperiode bereidt je toch weer voor op je werk. Die opdracht gaf de HERE aan Adam en Eva in het paradijs: de aarde bebouwen ?n bewaren! En ondanks de zondeval bleef die opdracht. Sinds de val van Genesis 3 is het wel een werken "in het zweet uws aanschijns" (Genesis 3:19). Arbeid mag je, in gemeenschap met Christus, zien als een zegen en niet als een vloek. En door je arbeid kun je voorzien in je levensonderhoud en ook meedelen aan behoeftigen.

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Spreuken  6  : 6  t/m 11
Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs. Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap? Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen – daar komt uw armoede over u als een snelle loper en uw gebrek als een gewapend man. (NBG-vertaling)

Mieren zijn kleine diertjes zonder kracht. Maar samen vormen ze een volk, ze horen bij elkaar en werken met elkaar. En wat zijn ze wijs: in de zomer verzamelen ze voedsel voor de winter. Zo houden ze rekening met de toekomst. Die door elkaar krioelende mierenmassa (het gaat kriskras, maar toch doelgericht!) kan de luiaard beschamen. Mieren zijn ons ten voorbeeld: ze werken hard, maar ze over werken zich niet. Ze arbeiden in de zomer, maar rusten in de winter.

Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar doen en laten en word wijs. Dat betekent: verander je gedrag en word een man met inzicht, toon karakter en denk aan je toekomst. Mieren hebben geen aanvoerder, leidsman of heerser. Toch heerst binnen die vele duizenden leden tellende kolonies mieren een wonderbaarlijke eendracht door de vrijwillige arbeid en door hun instinctieve vlijt. En de luiaard krijgt het advies om zijn stoel bij een mierenhoop neer te zetten (hij zal er zeker wel bij willen zitten!). En daar zie je ze rusteloos bezig met het verslepen van graankorrels; anderen slepen materiaal aan voor hun nest. De luiaard moet goed uit zijn ogen kijken. Het is bekend dat mieren van een bepaalde soort hele voorraden graankorrels onder de grond brengen en ze daar bewaren. Ongeveer 16 uur per dag zijn deze mieren bezig met hun arbeid. En het lijkt net of de graankorrels pootjes gekregen hebben!

Wat een wijsheid Gods zit er in één zo'n mierekopje! Juist in de zomer, als de oogst op het land staat, zijn ze in touw. Straks, na de oogst, is er immers niets meer te vinden. Dus moeten ze er nu bij zijn. Op tijd. Dan is er straks, in de winter, volop voedsel. En in die winter worden weer nieuwe mieren geboren, die dan ook te eten hebben. Zo zorgt de ene generatie voor de volgende. Wat een wijsheid! Er is geen baas onder de mieren; er wordt vrijwillig gewerkt en gestaakt wordt er niet. En dan vraagt Salomo: hoe lang, luiaard, zul jij neerliggen, wanneer sta je nu eindelijk eens op?

En dan antwoordt de luiaard: nog éven slapen en sluimeren, nog even blijven liggen, nog even met de armen over elkaar... Het „liggen met gevouwen handen" (Spreuken 6:10) heeft geen betrekking op het gebéd van de luiaard! Het betekent: nog even liggen met je armen over elkaar zie Spreuken 6:10, vertaling GNB). En dan vinden we Salomo's reactie in vers 11: de armoede overvalt je als een „snelle loper". Dat woord kan ook betekenen: rover of aanrander. Het gebrek overrompelt je, zoals een gewapend man je overrompelt! De wegen in het oude Oosten werden dikwijls door dergelijke lieden (rovers, aanranders, gewapende mannen, zwervers) onveilig gemaakt En zo wordt ook deze luiaard overrompeld. En komt "uw armoede" over u. Dat betekent: de armoede die je verdiend hebt! Omdat je in je arbeid de HERE niet wilt vrezen, ontvang je als straf: armoede.

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Spreuken  30  : 25
De mieren: sterk zijn ze niet, maar al in de zomer leggen ze een voorraad aan. (NBV-vertaling)

Mieren zijn kleine diertjes zonder kracht. Maar samen vormen ze een volk, ze horen bij elkaar en werken met elkaar. En wat zijn ze wijs: in de zomer verzamelen ze voedsel voor de winter. Zo houden ze rekening met de toekomst. Die door elkaar krioelende mierenmassa (het gaat kriskras, maar toch doelgericht!) kan de luiaard beschamen. Mieren zijn ons ten voorbeeld: ze werken hard, maar ze over werken zich niet. Ze arbeiden in de zomer, maar rusten in de winter.

De HERE wil dat wij actief zijn m?t de mogelijkheden die wij persoonlijk ontvangen hebben. En wij moeten niet boven onze mogelijkheden uit willen grijpen! We moeten actief zijn, thuis, op school en in ons dagelijks werk. Maar de HERE wil niet dat wij slaaf van ons werk worden. Hij wil niet dat wij onder de last van onze arbeid bezwijken. Er moet evenwicht zijn tussen arbeid en rust. En we moeten, net als de mieren, oog hebben voor de toekomst! God wil, ook ten aanzien van ons dagprogramma, niet verlaten wat zijn hand begon.

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Jesaja  1  : 3
Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; [maar] Israel heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.?(Statenvertaling)

Een os kent zijn meester, een ezel weet wie hem voer geeft, maar Isra?l kent mij niet, mijn volk wil niets van mij weten. (GNB-vertaling)

In dit vers lezen wij, dat in Jesaja's tijd Israël minder is geworden dan het rund en de ezel: die kennen hun meester. Maar Israël is afvallig geworden van zijn Meester! De dieren zijn een beschamend voorbeeld voor de kerk.
Jeremia  8  : 7
Zelfs de ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden en tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun komst in acht, maar mijn volk kent het recht des HEREN niet.

In Jeremia 8 worden de zonden van Juda en Jeruzalem beschreven. We lezen dan in vers 7, dat zelfde ooievaar aan de hemel zijn vaste tijden kent en de tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun komst in acht, maar het volk Isra?l kent het recht van de Here niet. Deze trekvogels weten precies wanneer het de tijd is voor hun aankomst en vertrek: hun instinct, hun van God gegeven, leidt hen met nooit falende zekerheid. Maar de mensen die van God veel meer ontvingen dan de dieren, missen de nodige Godskennis, ze willen het recht des HEREN niet kennen.
Mattheus  6  : 25  t/m 26
Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten [of drinken], of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding? Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre te boven? (NBG-vertaling)

De Here Jezus heeft zelf zijn bezorgde kinderen verwezen naar de vogels van de hemel.We moeten niet bezorgd zijn over ons leven, wat we zullen eten of drinken, of over ons lichaam, waarmee wij het zullen kleden. God zorgt ook voor de vogels. Zal Hij dan ook niet voor ons zorgen?
Mattheus  25  : 1  t/m 13
Dan zal het met het koninkrijk van de hemel zijn als met tien meisjes die hun olielampen hadden gepakt en eropuit trokken, de bruidegom tegemoet. Vijf van hen waren dwaas, de andere vijf waren wijs. De dwaze meisjes hadden wel hun lampen gepakt, maar geen extra olie. De wijze meisjes hadden behalve hun lampen ook olie in kruiken bij zich. Omdat de bruidegom op zich liet wachten, werden ze allemaal slaperig en dommelden ze in. Midden in de nacht klonk er luid geroep: "Daar is de bruidegom! Kom, ga hem tegemoet." Dat wekte de meisjes en ze brachten hun olielampen in orde. De dwaze meisjes zeiden tegen de wijze: "Geef ons wat van jullie olie, want onze lampen gaan al uit." De wijze meisjes antwoordden: "Nee, straks is er nog te weinig voor ons en jullie samen. Zoek liever een verkoper en koop zelf olie." Terwijl zij op olie uit waren, arriveerde de bruidegom, en zij die klaarstonden gingen met hem naar binnen voor het bruiloftsfeest, waarna de deur gesloten werd. Enige tijd later kwamen ook de andere meisjes. Ze riepen: "Heer, heer, laat ons binnen!" Maar hij antwoordde: "Ik ken jullie werkelijk niet." Wees dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag en op welk tijdstip hij komt.(NBV-vertaling)

De vijf dwaze meisjes uit de gelijkenis hadden niet allerlei spectaculaire zonden gedaan, maar ze waren lui geweest. Ze hadden er niet aan gedacht om olie mee te nemen. En de deur ging dicht en het klonk in hun oren na: "Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet...". Wij kunnen in ons leven lui zijn: bijvoorbeeld als wij ons christen-zijn niet in praktijk willen brengen.

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Mattheus  25  : 14  t/m 30
Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands.
- Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mede en verdiende er vijf bij.
- Evenzo verdiende hij, die de twee talenten had, er twee bij.
- Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer.

En na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen.
En die de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem. Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Die met de twee talenten trad ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer.
Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe. En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan had gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben. Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft.

Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. 30 En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars. (NBG-vertaling)

In de gelijkenis van de talenten lezen we niet alleen dat de trouwe slaaf werd beloond, maar ook dat de luie gestraft werd. Hij begroef zijn talent in de grond en deed niets met zijn geloof. Omdat hij lui geweest was in de dienst van zijn Heer, werd hij in de buitenste duisternis geworpen. Wij kunnen in ons leven lui zijn: bijvoorbeeld als wij ons christen-zijn niet in praktijk willen brengen.
Markus  6  : 31
Hij zei tegen hen: ?Ga nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en een tijdje uit te rusten.? Want het was een voortdurend komen en gaan van mensen, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te eten. (NBV-vertaling)

Christus zelf gaf eens het advies: "...rust een weinig". De boog kan niet altijd gespannen zijn. En we weten dat de definitieve rust pas na dit leven zal komen.
Johannes  6  : 27
Werk niet voor voedsel dat bederft, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft. Dat zal de Mensenzoon u geven; de Vader, God zelf, heeft hem daartoe de bevoegdheid gegeven. (Groot Nieuws Bijbel)

Mensen zijn geen mieren. Die zorgen alleen voor hun tijdelijk welzijn. Wij hebben ook voor ons eeuwig welzijn te zorgen. Wij moeten niet werken om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, die de Zoon des mensen ons zal geven. Jezus is het brood van het leven.

Bron : "Maar ??n keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Johannes  6  : 35
"Ik ben het brood dat leven geeft," zei Jezus. ?Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst hebben." (NBV-vertaling)

Mensen zijn geen mieren. Die zorgen alleen voor hun tijdelijk welzijn. Wij hebben ook voor ons eeuwig welzijn te zorgen. Wij moeten niet werken om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, die de Zoon des mensen ons zal geven. Jezus is het brood van het leven.

Bron : "Maar ??n keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
Handelingen  18  : 3
En omdat hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren tentenmakers van hun handwerk. (NBG-vertaling)

Paulus zocht hen op, en omdat hij evenals Aquila het vak van tentenmaker uitoefende, bleef hij bij hen wonen en werken.

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
Handelingen  20  : 34
U weet wel dat ik eigenhandig heb voorzien in mijn levensonderhoud en dat van mijn metgezellen. (NBV-vertaling)

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
1 Korinthiers  4  : 12
Wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; (NBG-vertaling)

We verrichten zware handenarbeid. Worden we uitgescholden, dan zegenen we; worden we vervolgd, dan verdragen we het. (GNB-vertaling)

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
1 Korinthiers  15  : 58
Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn. (NBV-vertaling)

In gemeenschap met Christus is ons werk niet ijdel en zinloos.
Efeziers  4  : 28
Laat wie steelt niet meer stelen, maar eerlijk de kost verdienen door zelf hard te werken om iets weg te kunnen geven aan wie het nodig heeft. (NBV-vertaling)

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
1 Thessalonicensen  2  : 9
Want gij herinnert u, broeders, onze moeite en inspanning. Terwijl wij nacht en dag werkten, om niemand uwer lastig te vallen, hebben wij u het evangelie van God gepredikt.(NBG-vertaling)

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
1 Thessalonicensen  4  : 11
En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben. (Statenvertaling)

U doet dat al met alle gelovigen in heel Macedoni?, maar, broeders en zusters, wij sporen u aan het nog veel meer te doen en er een eer in te stellen in alle rust uw eigen zaken te behartigen en uw eigen brood te verdienen. Dat hebben wij u opgedragen. (NBV-vertaling).

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
1 Thessalonicensen  5  : 17
Bidt zonder ophouden.(Statenvertaling)

Je kunt ook lui zijn in je gebedsleven, Je moet zonder ophouden, d.w.z. regelmatig bidden. Maar we liggen 's morgens ook graag nog dat laatste kwartiertje op bed. Liever dan dat we een kwartier van onze slaap afnemen om te bidden tot God. En hoe is het 's avonds, voordat je naar bed gaat? Dan ben je toch slaperig en kun je je gedachten toch moeilijk bij je gebed houden? Ook dat is luiheid! Hetzelfde is te zeggen van de bijbellezing, van de gang naar de catechisatie en de kerkgang. Luiheid kan je geloofsblijdschap wegnemen. En is er vaak ook geen luiheid in het uitdragen van de blijde boodschap naar buiten toe?

Bron : "Maar één keer jong" van ds. M.J.C. Blok (gereformeerd vrijgemaakt predikant te Apeldoorn)
2 Thessalonicensen  3  : 7  t/m 12
U weet zelf wat het betekent ons na te volgen. Toen we bij u waren, hebben we ons dagelijks werk niet verwaarloosd en op niemands kosten geleefd. Integendeel, we hebben ons ingezet en ingespannen, dag en nacht hebben we gewerkt om niemand van u tot last te zijn. Niet dat we geen aanspraak konden maken op uw ondersteuning, maar we wilden onszelf tot voorbeeld stellen, zodat u ons zou navolgen. Toen we bij u waren, hebben we herhaaldelijk gezegd dat wie niet wil werken, niet zal eten. We horen dat sommigen van u hun werk verwaarlozen, dat ze zich niet nuttig maken maar zich slechts onledig houden met nutteloze bezigheden. In naam van de Heer Jezus Christus dragen wij dergelijke mensen nadrukkelijk op rustig hun werk te doen en hun eigen brood te verdienen. (NBV-vertaling)

Ook in het Nieuwe Testament wordt de arbeid beslist niet ondergewaardeerd.
Hebreen  4  : 9
Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. (NBG-vertaling)


Openbaring  14  : 13
En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen. ?(Statenvertaling)

Er blijft een sabbatsrust voor het volk van God.

   Bijbeltekst toevoegen

 


  Terug


Versie december 2009